Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afbakenen (Nederlands) in het Frans

afbakenen:

afbakenen werkwoord (baken af, bakent af, bakende af, bakenden af, afgebakend)

  1. afbakenen (afpalen; begrenzen; afzetten; omlijnen)
    marquer; entourer; tracer; piqueter; préciser; contourner; barrer; tromper; fermer; clôturer; borner; jalonner; escroquer; soutirer
    • marquer werkwoord (marque, marques, marquons, marquez, )
    • entourer werkwoord (entoure, entoures, entourons, entourez, )
    • tracer werkwoord (trace, traces, traçons, tracez, )
    • piqueter werkwoord (piquète, piquètes, piquetons, piquetez, )
    • préciser werkwoord (précise, précises, précisons, précisez, )
    • contourner werkwoord (contourne, contournes, contournons, contournez, )
    • barrer werkwoord (barre, barres, barrons, barrez, )
    • tromper werkwoord (trompe, trompes, trompons, trompez, )
    • fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, )
    • clôturer werkwoord (clôture, clôtures, clôturons, clôturez, )
    • borner werkwoord (borne, bornes, bornons, bornez, )
    • jalonner werkwoord (jalonne, jalonnes, jalonnons, jalonnez, )
    • escroquer werkwoord (escroque, escroques, escroquons, escroquez, )
    • soutirer werkwoord (soutire, soutires, soutirons, soutirez, )

Conjugations for afbakenen:

o.t.t.
  1. baken af
  2. bakent af
  3. bakent af
  4. bakenen af
  5. bakenen af
  6. bakenen af
o.v.t.
  1. bakende af
  2. bakende af
  3. bakende af
  4. bakenden af
  5. bakenden af
  6. bakenden af
v.t.t.
  1. heb afgebakend
  2. hebt afgebakend
  3. heeft afgebakend
  4. hebben afgebakend
  5. hebben afgebakend
  6. hebben afgebakend
v.v.t.
  1. had afgebakend
  2. had afgebakend
  3. had afgebakend
  4. hadden afgebakend
  5. hadden afgebakend
  6. hadden afgebakend
o.t.t.t.
  1. zal afbakenen
  2. zult afbakenen
  3. zal afbakenen
  4. zullen afbakenen
  5. zullen afbakenen
  6. zullen afbakenen
o.v.t.t.
  1. zou afbakenen
  2. zou afbakenen
  3. zou afbakenen
  4. zouden afbakenen
  5. zouden afbakenen
  6. zouden afbakenen
diversen
  1. baken af!
  2. bakent af!
  3. afgebakend
  4. afbakende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afbakenen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afbakenen (afbakening; afpalen)
    la délimitation; la démarcation; le balisage

Vertaal Matrix voor afbakenen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balisage afbakenen; afbakening; afpalen afrastering; omheining; omrastering
délimitation afbakenen; afbakening; afpalen afrastering; omheining; omrastering
démarcation afbakenen; afbakening; afpalen afrastering; omheining; omrastering
marquer aanstrepen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barrer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afsluiten; barricaderen; beperken; blokkeren; doorstrepen; dwarsbomen; dwarsliggen; indammen; inkapselen; inperken; kruisen; laveren; limiteren; naar einde toewerken; stremmen; tegen de wind in varen; tegenwerken; versperren
borner afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afdekken; afgrenzen; afschermen; afschutten; begrenzen; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; indammen; indijken; inperken; van grenzen voorzien
clôturer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afdekken; afschermen; afschotten; afschutten; afsluiten; beknotten; beperken; beschermen; beschutten; naar einde toewerken; omheinen
contourner afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen omheenloodsen; omheenvliegen; omtrekken; omzeilen; rondvliegen
entourer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen beknotten; beperken; draaien om; een cirkel tekenen om; insluiten; omboorden; omcirkelen; omgeven; omheenrijden; omleiden; omringen; omsingelen; omsluiten; omtrekken
escroquer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afbedelen; afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; neppen; oplichten; tillen; verneuken; zwendelen
fermer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afgrendelen; afsluiten; blokkeren; borgen; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichtmaken; grendelen; locken; naar einde toewerken; nullificeren; ondervangen; op slot doen; op slot zetten; opheffen; sluiten; stremmen; teniet doen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; toetrekken; vergrendelen; verijdelen; vernietigen
jalonner afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen uitstippelen; uitzetten
marquer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen aankruisen; aanstippen; aanstrepen; aantippen; aftekenen; afvinken; bevestigen; branden; brandmerken; contrasteren; ergens aan bevestigen; inbranden; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; keurmerken; markeren; merken; stempel drukken op; taggen; tippen; typeren; van stigma's voorzien; vastmaken; vastzetten; vinken
piqueter afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen
préciser afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen begrijpelijk maken; nader omschrijven; ophelderen; opklaren; preciseren; toelichten; uitleggen; verklaren
soutirer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; bedotten; iem. afdwingen; ontrukken; onttrekken; tillen
tracer afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen krabbelen; lokaliseren; met pen overtekenen; opsporen; overtrekken; tekenen; terecht brengen; traceren; uitstippelen; uittekenen; uitzetten; vinden
tromper afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; omlijnen afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; belazeren; beschamen; besodemieteren; bezwendelen; falsificeren; foppen; in de maling nemen; kopiëren; misleiden; nabootsen; namaken; neppen; oplichten; te pakken nemen; teleurstellen; tillen; verneuken; vertrouwen schenden; vervalsen; voor de gek houden; vreemdgaan; zwendelen

Wiktionary: afbakenen


Cross Translation:
FromToVia
afbakenen jalonner stake out — to mark off the limits by stakes