Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. bezoedelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bezoedelen (Nederlands) in het Frans

bezoedelen:

bezoedelen werkwoord (bezoedel, bezoedelt, bezoedelde, bezoedelden, bezoedeld)

  1. bezoedelen (eer door het slijk halen; aantasten)
    nuire; faire tort à; traîner l'honneur dans la boue
    • nuire werkwoord (nuis, nuit, nuisons, nuisez, )
    • faire tort à werkwoord
  2. bezoedelen (bevlekken)
    souiller
    • souiller werkwoord (souille, souilles, souillons, souillez, )

Conjugations for bezoedelen:

o.t.t.
  1. bezoedel
  2. bezoedelt
  3. bezoedelt
  4. bezoedelen
  5. bezoedelen
  6. bezoedelen
o.v.t.
  1. bezoedelde
  2. bezoedelde
  3. bezoedelde
  4. bezoedelden
  5. bezoedelden
  6. bezoedelden
v.t.t.
  1. heb bezoedeld
  2. hebt bezoedeld
  3. heeft bezoedeld
  4. hebben bezoedeld
  5. hebben bezoedeld
  6. hebben bezoedeld
v.v.t.
  1. had bezoedeld
  2. had bezoedeld
  3. had bezoedeld
  4. hadden bezoedeld
  5. hadden bezoedeld
  6. hadden bezoedeld
o.t.t.t.
  1. zal bezoedelen
  2. zult bezoedelen
  3. zal bezoedelen
  4. zullen bezoedelen
  5. zullen bezoedelen
  6. zullen bezoedelen
o.v.t.t.
  1. zou bezoedelen
  2. zou bezoedelen
  3. zou bezoedelen
  4. zouden bezoedelen
  5. zouden bezoedelen
  6. zouden bezoedelen
diversen
  1. bezoedel!
  2. bezoedelt!
  3. bezoedeld
  4. bezoedelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bezoedelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faire tort à aantasten; bezoedelen; eer door het slijk halen achterstellen; benadelen; discrimineren; duperen; folteren; grieven; krenken; kwaad doen; kwellen; kwetsen; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
nuire aantasten; bezoedelen; eer door het slijk halen aantasten; aanvreten; bederven; benadelen; beschadigen; duperen; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; omlaagbrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
souiller bevlekken; bezoedelen aansteken; bekladden; bemorsen; besmeren; besmetten; besmeuren; bevlekken; bevuilen; een smet werpen op; infecteren; ontluisteren; vergiftigen; verontreinigen; verpesten; vervuilen; vies maken; viesmaken; vuil maken; vuilmaken
traîner l'honneur dans la boue aantasten; bezoedelen; eer door het slijk halen

Wiktionary: bezoedelen

bezoedelen
verb
  1. te schande maken
  2. vuil maken

Cross Translation:
FromToVia
bezoedelen salir; avilir besmirch — To tarnish; to debase
bezoedelen salir sully — to soil, stain, dirty