Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. delegeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor delegeren (Nederlands) in het Frans

delegeren:

delegeren werkwoord (delegeer, delegeert, delegeerde, delegeerden, gedelegeerd)

  1. delegeren (afvaardigen; deputeren)
    déléguer; députer
    • déléguer werkwoord (délègue, délègues, déléguons, déléguez, )
    • députer werkwoord (députe, députes, députons, députez, )
  2. delegeren (overdragen)
    déléguer
    • déléguer werkwoord (délègue, délègues, déléguons, déléguez, )

Conjugations for delegeren:

o.t.t.
  1. delegeer
  2. delegeert
  3. delegeert
  4. delegeren
  5. delegeren
  6. delegeren
o.v.t.
  1. delegeerde
  2. delegeerde
  3. delegeerde
  4. delegeerden
  5. delegeerden
  6. delegeerden
v.t.t.
  1. heb gedelegeerd
  2. hebt gedelegeerd
  3. heeft gedelegeerd
  4. hebben gedelegeerd
  5. hebben gedelegeerd
  6. hebben gedelegeerd
v.v.t.
  1. had gedelegeerd
  2. had gedelegeerd
  3. had gedelegeerd
  4. hadden gedelegeerd
  5. hadden gedelegeerd
  6. hadden gedelegeerd
o.t.t.t.
  1. zal delegeren
  2. zult delegeren
  3. zal delegeren
  4. zullen delegeren
  5. zullen delegeren
  6. zullen delegeren
o.v.t.t.
  1. zou delegeren
  2. zou delegeren
  3. zou delegeren
  4. zouden delegeren
  5. zouden delegeren
  6. zouden delegeren
en verder
  1. ben gedelegeerd
  2. bent gedelegeerd
  3. is gedelegeerd
  4. zijn gedelegeerd
  5. zijn gedelegeerd
  6. zijn gedelegeerd
diversen
  1. delegeer!
  2. delegeert!
  3. gedelegeerd
  4. delegerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

delegeren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. delegeren (afvaardigen; deputeren)
    la délégation; la députation

Vertaal Matrix voor delegeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
délégation afvaardigen; delegeren; deputeren afvaardiging; delegatie; deputatie; licentie; mandaat; procuratie; vergunning; volmacht
députation afvaardigen; delegeren; deputeren afvaardiging; delegatie; deputatie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
déléguer afvaardigen; delegeren; deputeren; overdragen aan een ander overlaten; aangeven; aanreiken; afgeven; doorschuiven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
députer afvaardigen; delegeren; deputeren

Wiktionary: delegeren

delegeren
verb
  1. taken en verantwoordelijkheden doorgeven
delegeren
verb
  1. députer, commettre, envoyer quelqu’un avec pouvoir d’agir, d’examiner, de juger, de négocier, etc.