Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dichten (Nederlands) in het Frans

dichten:

dichten werkwoord (dicht, dichtte, dichtten, gedicht)

  1. dichten (breeuwen)
    boucher; calfeutrer; calfater
    • boucher werkwoord (bouche, bouches, bouchons, bouchez, )
    • calfeutrer werkwoord (calfeutre, calfeutres, calfeutrons, calfeutrez, )
    • calfater werkwoord (calfate, calfates, calfatons, calfatez, )
  2. dichten (dichtstoppen; dichtmaken; stoppen)
    colmater; taper; obturer; calfeutrer
    • colmater werkwoord (colmate, colmates, colmatons, colmatez, )
    • taper werkwoord (tape, tapes, tapons, tapez, )
    • obturer werkwoord (obture, obtures, obturons, obturez, )
    • calfeutrer werkwoord (calfeutre, calfeutres, calfeutrons, calfeutrez, )
  3. dichten (afdichten)
    isoler; rendre résistant au froid
    • isoler werkwoord (isole, isoles, isolons, isolez, )
  4. dichten (gedichten schrijven)
    écrire des poèmes; rimer; faire des vers
    • rimer werkwoord (rime, rimes, rimons, rimez, )
    • faire des vers werkwoord
  5. dichten (gaten stoppen)
    boucher; combler des trous
    • boucher werkwoord (bouche, bouches, bouchons, bouchez, )
    • combler des trous werkwoord
  6. dichten (verzen maken)
    rimer; faire des vers; écrire des poésies; composer des vers; écrire de la poésie

Conjugations for dichten:

o.t.t.
  1. dicht
  2. dicht
  3. dicht
  4. dichten
  5. dichten
  6. dichten
o.v.t.
  1. dichtte
  2. dichtte
  3. dichtte
  4. dichtten
  5. dichtten
  6. dichtten
v.t.t.
  1. heb gedicht
  2. hebt gedicht
  3. heeft gedicht
  4. hebben gedicht
  5. hebben gedicht
  6. hebben gedicht
v.v.t.
  1. had gedicht
  2. had gedicht
  3. had gedicht
  4. hadden gedicht
  5. hadden gedicht
  6. hadden gedicht
o.t.t.t.
  1. zal dichten
  2. zult dichten
  3. zal dichten
  4. zullen dichten
  5. zullen dichten
  6. zullen dichten
o.v.t.t.
  1. zou dichten
  2. zou dichten
  3. zou dichten
  4. zouden dichten
  5. zouden dichten
  6. zouden dichten
diversen
  1. dicht!
  2. dicht!
  3. gedicht
  4. dichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

dichten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het dichten (verzen maken)
    le fait de faire des vers; la poésie

Vertaal Matrix voor dichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boucher slachter; slager; vleeshouwer
fait de faire des vers dichten; verzen maken
poésie dichten; verzen maken dichtkunst; dichtwerk; gedicht; lyriek; poëzie; rijmkunst; vers
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boucher breeuwen; dichten; gaten stoppen afsluiten; dichtkurken; gaten dichten; kurken; naar einde toewerken; stoppen
calfater breeuwen; dichten gaten dichten; stoppen
calfeutrer breeuwen; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
colmater dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen gaten dichten; stoppen
combler des trous dichten; gaten stoppen
composer des vers dichten; verzen maken
faire des vers dichten; gedichten schrijven; verzen maken
isoler afdichten; dichten afscheiden; afsplitsen; afzijdig stellen; afzonderen; apart zetten; hamsteren; isoleren; koudebestendig maken; oppotten; opzij leggen; potten
obturer dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen plomberen; vullen
rendre résistant au froid afdichten; dichten isoleren; koudebestendig maken
rimer dichten; gedichten schrijven; verzen maken rijmen
taper dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen aankloppen; aantikken; beuken; bonken; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen; kloppen met een hamer; machineschrijven; meppen; rammen; slaan; stompen; tikken; timmeren; typen
écrire de la poésie dichten; verzen maken
écrire des poèmes dichten; gedichten schrijven
écrire des poésies dichten; verzen maken

Wiktionary: dichten

dichten
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens

Cross Translation:
FromToVia
dichten boucher; fermer; clore close — obstruct (an opening)

Verwante vertalingen van dichten