Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor discrimineren (Nederlands) in het Frans

discrimineren:

discrimineren werkwoord (discrimineer, discrimineert, discrimineerde, discrimineerden, gediscrimineerd)

  1. discrimineren (achterstellen)
    discriminer; léser; faire tort à; désavantager; porter préjudice à
    • discriminer werkwoord (discrimine, discrimines, discriminons, discriminez, )
    • léser werkwoord (lèse, lèses, lésons, lésez, )
    • faire tort à werkwoord
    • désavantager werkwoord (désavantage, désavantages, désavantageons, désavantagez, )

Conjugations for discrimineren:

o.t.t.
  1. discrimineer
  2. discrimineert
  3. discrimineert
  4. discrimineren
  5. discrimineren
  6. discrimineren
o.v.t.
  1. discrimineerde
  2. discrimineerde
  3. discrimineerde
  4. discrimineerden
  5. discrimineerden
  6. discrimineerden
v.t.t.
  1. heb gediscrimineerd
  2. hebt gediscrimineerd
  3. heeft gediscrimineerd
  4. hebben gediscrimineerd
  5. hebben gediscrimineerd
  6. hebben gediscrimineerd
v.v.t.
  1. had gediscrimineerd
  2. had gediscrimineerd
  3. had gediscrimineerd
  4. hadden gediscrimineerd
  5. hadden gediscrimineerd
  6. hadden gediscrimineerd
o.t.t.t.
  1. zal discrimineren
  2. zult discrimineren
  3. zal discrimineren
  4. zullen discrimineren
  5. zullen discrimineren
  6. zullen discrimineren
o.v.t.t.
  1. zou discrimineren
  2. zou discrimineren
  3. zou discrimineren
  4. zouden discrimineren
  5. zouden discrimineren
  6. zouden discrimineren
en verder
  1. ben gediscrimineerd
  2. bent gediscrimineerd
  3. is gediscrimineerd
  4. zijn gediscrimineerd
  5. zijn gediscrimineerd
  6. zijn gediscrimineerd
diversen
  1. discrimineer!
  2. discrimineert!
  3. gediscrimineerd
  4. discriminerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor discrimineren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
discriminer achterstellen; discrimineren
désavantager achterstellen; discrimineren benadelen; duperen; kwaad doen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
faire tort à achterstellen; discrimineren aantasten; benadelen; bezoedelen; duperen; eer door het slijk halen; folteren; grieven; krenken; kwaad doen; kwellen; kwetsen; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; nadelig zijn; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
léser achterstellen; discrimineren benadelen; deren; duperen; krenken; kwetsen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
porter préjudice à achterstellen; discrimineren afbreuk doen aan; belasteren; benadelen; beschadigen; deren; kwaad doen; kwaadspreken; lasteren; nadeel berokkenen; nadelig zijn; schaden; smaden