Nederlands

Uitgebreide vertaling voor effen (Nederlands) in het Frans

effen:

effen bijvoeglijk naamwoord

  1. effen (vlak; gelijk; egaal; )
    plat; lisse; égal; tout net; sans égards; uniformément; sans détours; sans cérémonies; uniforme
  2. effen (van één kleur)
    uni
    • uni bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor effen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lisse schering
plat diner; eten; etensbakje; gerecht; kost; kosten; maal; maaltijd; onkosten; plaat; presenteerblaadje; schotel; schoteltje; trog; uitgaaf; uitgaven; voederkrib; voedertrog; voedingsmiddelen; voedsel
uniforme tenue; uniform
égal gelijke; weerga
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lisse effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit glad neerliggend; sluik
plat effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit eenvormig; glad neerliggend; sluik; uniform
sans cérémonies effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit botweg
sans détours effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit bot; botweg; cru; direct; eerlijk; fideel; kaarsrecht; kernachtig; kortaf; lijnrecht; loodrecht; met open vizier; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; platweg; raak; recht; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; trouwhartig; vrij; vrijelijk; vrijuit; zonder omhaal; zonder omwegen
sans égards effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit botweg
tout net effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit bot; botweg; gladaf; kortaf; zonder omhaal
uni effen; van één kleur aaneengeregen; aaneengesloten; een eenheid vormend; eendrachtig; eensgezind; harmonieus; saamhorig; samenhangend; verbonden; verenigd
uniforme effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit compatibel; eender; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkslachtig; gelijkvormig; hetzelfde; homogeen; identiek; net zo; uniform; verenigbaar
uniformément effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit eenvormig; uniform
égal effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; plat; strak; vlak; vlakuit analoog; congruent; desgelijks; dito; eender; eenvormig; evenzo; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; hetzelfde; idem; idem dito; identiek; net zo; om het even; ook; op dezelfde wijze; precies hetzelfde; precies zo; soortgelijk; uniform

Verwante woorden van "effen":


Wiktionary: effen


effen vorm van effenen:

effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)

  1. effenen (gladmaken; egaliseren; gelijkmaken)
    égaliser; polir; lisser; niveler; aplanir; défroisser; rendre lisse
    • égaliser werkwoord (égalise, égalises, égalisons, égalisez, )
    • polir werkwoord (polis, polit, polissons, polissez, )
    • lisser werkwoord (lisse, lisses, lissons, lissez, )
    • niveler werkwoord (nivelle, nivelles, nivelons, nivelez, )
    • aplanir werkwoord (aplanis, aplanit, aplanissons, aplanissez, )
    • défroisser werkwoord (défroisse, défroisses, défroissons, défroissez, )
    • rendre lisse werkwoord
  2. effenen (platmaken; afplatten)
    lisser; aplatir; égaliser; aplanir
    • lisser werkwoord (lisse, lisses, lissons, lissez, )
    • aplatir werkwoord (aplatis, aplatit, aplatissons, aplatissez, )
    • égaliser werkwoord (égalise, égalises, égalisons, égalisez, )
    • aplanir werkwoord (aplanis, aplanit, aplanissons, aplanissez, )
  3. effenen (vereffenen; egaliseren)
    régler; acquitter; solder; liquider; arranger
    • régler werkwoord (règle, règles, réglons, réglez, )
    • acquitter werkwoord (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, )
    • solder werkwoord (solde, soldes, soldons, soldez, )
    • liquider werkwoord (liquide, liquides, liquidons, liquidez, )
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )

Conjugations for effenen:

o.t.t.
  1. effen
  2. effent
  3. effent
  4. effenen
  5. effenen
  6. effenen
o.v.t.
  1. effende
  2. effende
  3. effende
  4. effenden
  5. effenden
  6. effenden
v.t.t.
  1. heb geëffend
  2. hebt geëffend
  3. heeft geëffend
  4. hebben geëffend
  5. hebben geëffend
  6. hebben geëffend
v.v.t.
  1. had geëffend
  2. had geëffend
  3. had geëffend
  4. hadden geëffend
  5. hadden geëffend
  6. hadden geëffend
o.t.t.t.
  1. zal effenen
  2. zult effenen
  3. zal effenen
  4. zullen effenen
  5. zullen effenen
  6. zullen effenen
o.v.t.t.
  1. zou effenen
  2. zou effenen
  3. zou effenen
  4. zouden effenen
  5. zouden effenen
  6. zouden effenen
en verder
  1. is geëffend
  2. zijn geëffend
diversen
  1. effen!
  2. effent!
  3. geëffend
  4. effenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor effenen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
égaliser vlak maken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acquitter effenen; egaliseren; vereffenen aanzuiveren; afbetalen; aflossen; afrekenen; betalen; dechargeren; genoegdoen; inlossen; nabetalen; onschuldig verklaren; vereffenen; verrekenen; voldoen; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
aplanir afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken gladmaken; gladwrijven; polijsten; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen
aplatir afplatten; effenen; platmaken fijndrukken; platdrukken; platmaken; platstampen; platwalsen; pletten; uitgommen; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vlakken; wegvegen; wissen
arranger effenen; egaliseren; vereffenen afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; coördineren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangeren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schiften; schikken; sorteren; systematiseren; uitzoeken; vlijen; voor elkaar krijgen
défroisser effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken gladstrijken; strijken
liquider effenen; egaliseren; vereffenen afbreken; afmaken; bergen; breken; doden; doodmaken; doodslaan; koudmaken; liquideren; neerhalen; nullificeren; ombrengen; omverhalen; ondervangen; opdoeken; opheffen; opruimen; slopen; teniet doen; uit de weg ruimen; uit elkaar halen; uitroeien; uitverkopen; van kant maken; verijdelen; vermoorden; vernietigen
lisser afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken gelijkmaken; glanzig verven; nivelleren; satineren; vlak maken
niveler effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken afstompen; assimileren; betalen; gelijkmaken; nivelleren; vereffenen; vervlakken; vlak maken; voldoen
polir effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken aanzetten; afschuren; gladmaken; gladwrijven; polijsten; politoeren; raspen; schaven; scherpen; schuren; slijpen; uitslijpen; wegslijpen; wetten
rendre lisse effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken
régler effenen; egaliseren; vereffenen aanpassen; aanzuiveren; afbetalen; afdoen; aflossen; afrekenen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; inlossen; instellen; klaren; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen
solder effenen; egaliseren; vereffenen aanzuiveren; bergen; betalen; genoegdoen; lager maken; nabetalen; opruimen; uitverkopen; vereffenen; verlagen; verrekenen; voldoen
égaliser afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; platmaken assimileren; betalen; bijknippen; een beetje knippen; gelijkmaken; nivelleren; vereffenen; vlak maken; voldoen

Wiktionary: effenen

effenen
verb
  1. gelijk of vlak maken