Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. exposeren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor exposeren (Nederlands) in het Frans

exposeren:

exposeren werkwoord (exposeer, exposeert, exposeerde, exposeerden, geëxposeerd)

  1. exposeren (tonen; vertonen; tentoonstellen)
    montrer; présenter; faire étalage de; exposer; étaler; faire voir; exhiber
    • montrer werkwoord (montre, montres, montrons, montrez, )
    • présenter werkwoord (présente, présentes, présentons, présentez, )
    • faire étalage de werkwoord
    • exposer werkwoord (expose, exposes, exposons, exposez, )
    • étaler werkwoord (étale, étales, étalons, étalez, )
    • faire voir werkwoord
    • exhiber werkwoord (exhibe, exhibes, exhibons, exhibez, )
  2. exposeren (tentoonstellen; vertonen; tonen; voor ogen brengen)
    exposer; montrer; révéler; présenter; étaler; exhiber; manifester; faire étalage de
    • exposer werkwoord (expose, exposes, exposons, exposez, )
    • montrer werkwoord (montre, montres, montrons, montrez, )
    • révéler werkwoord (révèle, révèles, révélons, révélez, )
    • présenter werkwoord (présente, présentes, présentons, présentez, )
    • étaler werkwoord (étale, étales, étalons, étalez, )
    • exhiber werkwoord (exhibe, exhibes, exhibons, exhibez, )
    • manifester werkwoord (manifeste, manifestes, manifestons, manifestez, )
    • faire étalage de werkwoord

Conjugations for exposeren:

o.t.t.
  1. exposeer
  2. exposeert
  3. exposeert
  4. exposeren
  5. exposeren
  6. exposeren
o.v.t.
  1. exposeerde
  2. exposeerde
  3. exposeerde
  4. exposeerden
  5. exposeerden
  6. exposeerden
v.t.t.
  1. heb geëxposeerd
  2. hebt geëxposeerd
  3. heeft geëxposeerd
  4. hebben geëxposeerd
  5. hebben geëxposeerd
  6. hebben geëxposeerd
v.v.t.
  1. had geëxposeerd
  2. had geëxposeerd
  3. had geëxposeerd
  4. hadden geëxposeerd
  5. hadden geëxposeerd
  6. hadden geëxposeerd
o.t.t.t.
  1. zal exposeren
  2. zult exposeren
  3. zal exposeren
  4. zullen exposeren
  5. zullen exposeren
  6. zullen exposeren
o.v.t.t.
  1. zou exposeren
  2. zou exposeren
  3. zou exposeren
  4. zouden exposeren
  5. zouden exposeren
  6. zouden exposeren
en verder
  1. is geëxposeerd
  2. zijn geëxposeerd
diversen
  1. exposeer!
  2. exposeert!
  3. geëxposeerd
  4. exposerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor exposeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exhiber exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen etaleren; tentoonstellen; tonen; uitstallen
exposer exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen aanbieden; accentueren; belichten; beschikbaar maken; blootleggen; etaleren; laten zien; offreren; onthullen; ontmaskeren; ontsluiten; opendoen; openen; openmaken; ophelderen; opklaren; presenteren; tentoonstellen; toelichten; tonen; uitstallen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; vertonen; voorleggen
faire voir exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen aanbieden; aantonen; bewijzen; laten zien; offreren; presenteren; staven; tonen; vertonen; voorleggen
faire étalage de exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met
manifester exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen aantonen; bewijzen; getuigen van; laten blijken; laten zien; manifesteren; spuien; staven; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
montrer exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen aan het licht komen; aanbieden; aanduiden; aangeven; aanschouwelijk maken; aantonen; attenderen; bewijzen; demonstreren; getuigen van; iets aanwijzen; indiceren; laten blijken; laten zien; offreren; openbaren; ophoesten; presenteren; publiceren; staven; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbrengen; veraanschouwelijken; verschijnen; vertonen; voor de dag komen; voor de dag komen met; voordedaghalen; voordoen; voorleggen; wijzen; wijzen naar
présenter exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen aan tafel bedienen; aanbevelen; aanbieden; aangeven; aankaarten; aanmelden; aanraden; aanreiken; aansnijden; aanvoeren; afgeven; bedienen; bieden; entameren; formuleren; geven; iemand recommanderen; in een formule brengen; indienen; inkleden; inleven; inschrijven; intekenen; invoelen; laten zien; meeleven; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; opdienen; opdissen; opgeven; opperen; opwerpen; overgeven; overhandigen; poneren; presenteren; subscriberen; te berde brengen; tentoonstellen; ter overweging geven; ter sprake brengen; toesteken; tonen; vertonen; voelen; voordragen; voorleggen; voorschotelen; voorzetten
révéler exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen bloot leggen; laten gaan; loslaten; niet vasthouden; ontsluieren; openen; openstellen; reveleren; toegankelijk maken; vrijgeven
étaler exposeren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen afsteken; eruit springen; etaleren; geuren; in het oog lopen; klaar leggen; ontvouwen; openspreiden; openvouwen; opvallen; pralen; pronken; rondstrooien; te kijk lopen met; tentoonspreiden; tentoonstellen; tonen; uitdijen; uitklappen; uitslaan; uitsmeren; uitspreiden; uitspringen; uitstallen; uitsteken; uitvouwen; uitzaaien; uitzenden; uitzwellen; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien

Wiktionary: exposeren

exposeren
verb
  1. (overgankelijk)kunst|nld iets laten zien aan bezoekers van een expositie