Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. fabriceren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fabriceren (Nederlands) in het Frans

fabriceren:

fabriceren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. fabriceren (vervaardigen; produceren; vervaardiging; maken; aanmaken)
    la fabrication; la réalisation

fabriceren werkwoord (fabriceer, fabriceert, fabriceerde, fabriceerden, gefabriceerd)

  1. fabriceren (vervaardigen; produceren; maken; voortbrengen)
    produire; fabriquer; créer
    • produire werkwoord (produis, produit, produisons, produisez, )
    • fabriquer werkwoord (fabrique, fabriques, fabriquons, fabriquez, )
    • créer werkwoord (crée, crées, créons, créez, )

Conjugations for fabriceren:

o.t.t.
  1. fabriceer
  2. fabriceert
  3. fabriceert
  4. fabriceren
  5. fabriceren
  6. fabriceren
o.v.t.
  1. fabriceerde
  2. fabriceerde
  3. fabriceerde
  4. fabriceerden
  5. fabriceerden
  6. fabriceerden
v.t.t.
  1. heb gefabriceerd
  2. hebt gefabriceerd
  3. heeft gefabriceerd
  4. hebben gefabriceerd
  5. hebben gefabriceerd
  6. hebben gefabriceerd
v.v.t.
  1. had gefabriceerd
  2. had gefabriceerd
  3. had gefabriceerd
  4. hadden gefabriceerd
  5. hadden gefabriceerd
  6. hadden gefabriceerd
o.t.t.t.
  1. zal fabriceren
  2. zult fabriceren
  3. zal fabriceren
  4. zullen fabriceren
  5. zullen fabriceren
  6. zullen fabriceren
o.v.t.t.
  1. zou fabriceren
  2. zou fabriceren
  3. zou fabriceren
  4. zouden fabriceren
  5. zouden fabriceren
  6. zouden fabriceren
en verder
  1. is gefabriceerd
  2. zijn gefabriceerd
diversen
  1. fabriceer!
  2. fabriceert!
  3. gefabriceerd
  4. fabricerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor fabriceren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fabrication aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging aanmaak; constructie; creatie; creëren; fabricage; fabricatie; fabrikaat; maak; maaksel; makelij; maken; merk; product; productie; scheppen; schepping; vervaardiging
réalisation aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging benul; besef; bewustzijn; executie; fabricage; fabricatie; invullen; invulling; maken; notie; prestatie; productie; realisatie; tenuitvoerlegging; totstandkoming; uitvoeren; uitvoering; verrichting; vervaardiging; vervulling; verwerkelijking; verwezenlijking; volbrengen; voltrekking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
créer fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen arrangeren; formeren; iets op touw zetten; in het leven roepen; maken; regelen; scheppen; tot stand brengen; trekken; voor elkaar krijgen
fabriquer fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen in het leven roepen; maken; scheppen; uitdenken; uitdokteren; uithalen; uitkienen; uitknobbelen; uitspoken; zich voltrekken
produire fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen aankweken; aanplanten; baren; bevallen; een prestatie leveren; fokken; genereren; kweken; opbrengen; ophoesten; opkweken; opleveren; planten; presteren; procreëren; telen; ter wereld brengen; verbouwen; verwekken; voor de dag komen met; voortbrengen

Wiktionary: fabriceren

fabriceren
verb
  1. een product door middel van werktuigen bewerken of vervaardigen
fabriceren
verb
  1. exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.

Cross Translation:
FromToVia
fabriceren fabriquer fabricate — to form by art and labor; to manufacture
fabriceren controuver fabricate — to invent and form; to forge
fabriceren produire; faire produzieren — (transitiv) etwas herstellen