Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. geproduceerd:
  2. produceren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geproduceerd (Nederlands) in het Frans

geproduceerd:

geproduceerd bijvoeglijk naamwoord

  1. geproduceerd (vervaardigd; gemaakt)
    composé; fait; fabriqué; produit; réalisé; confectionné

Vertaal Matrix voor geproduceerd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
composé chemische verbinding; reagens
fait aangelegenheid; actie; affaire; aktie; casus; daad; evenement; feit; gebeurtenis; geval; handeling; incident; kwestie; voorval; zaak
produit artikel; ding; fabrikaat; goed; item; kunstwerk; maaksel; meesterwerk; object; opbrengst; product; voorwerp; werk; zaak
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
composé gemaakt; geproduceerd; vervaardigd geaffecteerd; gekunsteld; gemaakt; gewrongen; gezocht; onnatuurlijk; samengesteld
confectionné gemaakt; geproduceerd; vervaardigd
fabriqué gemaakt; geproduceerd; vervaardigd
fait gemaakt; geproduceerd; vervaardigd af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; doorgekookt; gaar; geboren; gecreëerd; gedaan; gemaakt; gepleegd; gereed; geschapen; gevormd; geëindigd; klaar; over; ter wereld gekomen; uit; uitgevoerd; verricht; volbracht; voltooid; voltrokken; voorbij
produit gemaakt; geproduceerd; vervaardigd opgeleverd; voorgevallen
réalisé gemaakt; geproduceerd; vervaardigd doorgevoerd; geboren; gecreëerd; gemaakt; gerealiseerd; geschapen; ter wereld gekomen; verwerkelijkt; verwezenlijkt

produceren:

produceren werkwoord (produceer, produceert, produceerde, produceerden, geproduceerd)

  1. produceren (vervaardigen; maken; voortbrengen; fabriceren)
    produire; fabriquer; créer
    • produire werkwoord (produis, produit, produisons, produisez, )
    • fabriquer werkwoord (fabrique, fabriques, fabriquons, fabriquez, )
    • créer werkwoord (crée, crées, créons, créez, )

Conjugations for produceren:

o.t.t.
  1. produceer
  2. produceert
  3. produceert
  4. produceren
  5. produceren
  6. produceren
o.v.t.
  1. produceerde
  2. produceerde
  3. produceerde
  4. produceerden
  5. produceerden
  6. produceerden
v.t.t.
  1. heb geproduceerd
  2. hebt geproduceerd
  3. heeft geproduceerd
  4. hebben geproduceerd
  5. hebben geproduceerd
  6. hebben geproduceerd
v.v.t.
  1. had geproduceerd
  2. had geproduceerd
  3. had geproduceerd
  4. hadden geproduceerd
  5. hadden geproduceerd
  6. hadden geproduceerd
o.t.t.t.
  1. zal produceren
  2. zult produceren
  3. zal produceren
  4. zullen produceren
  5. zullen produceren
  6. zullen produceren
o.v.t.t.
  1. zou produceren
  2. zou produceren
  3. zou produceren
  4. zouden produceren
  5. zouden produceren
  6. zouden produceren
diversen
  1. produceer!
  2. produceert!
  3. geproduceerd
  4. producerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

produceren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. produceren (fabriceren; vervaardigen; vervaardiging; maken; aanmaken)
    la fabrication; la réalisation

Vertaal Matrix voor produceren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fabrication aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging aanmaak; constructie; creatie; creëren; fabricage; fabricatie; fabrikaat; maak; maaksel; makelij; maken; merk; product; productie; scheppen; schepping; vervaardiging
réalisation aanmaken; fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; vervaardiging benul; besef; bewustzijn; executie; fabricage; fabricatie; invullen; invulling; maken; notie; prestatie; productie; realisatie; tenuitvoerlegging; totstandkoming; uitvoeren; uitvoering; verrichting; vervaardiging; vervulling; verwerkelijking; verwezenlijking; volbrengen; voltrekking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
créer fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen arrangeren; formeren; iets op touw zetten; in het leven roepen; maken; regelen; scheppen; tot stand brengen; trekken; voor elkaar krijgen
fabriquer fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen in het leven roepen; maken; scheppen; uitdenken; uitdokteren; uithalen; uitkienen; uitknobbelen; uitspoken; zich voltrekken
produire fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen aankweken; aanplanten; baren; bevallen; een prestatie leveren; fokken; genereren; kweken; opbrengen; ophoesten; opkweken; opleveren; planten; presteren; procreëren; telen; ter wereld brengen; verbouwen; verwekken; voor de dag komen met; voortbrengen
- maken

Verwante woorden van "produceren":


Synoniemen voor "produceren":


Verwante definities voor "produceren":

  1. het in elkaar zetten, laten ontstaan1
    • in deze fabriek produceren ze cacaoboter1
  2. voorwaarden scheppen om het te maken1
    • wie produceert deze film?1

Wiktionary: produceren


Cross Translation:
FromToVia
produceren produire output — produce or create
produceren produire produce — to make or manufacture
produceren produire put out — produce