Nederlands

Uitgebreide vertaling voor golf (Nederlands) in het Frans

golf:

golf [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de golf (roller; breker)
    la vague; l'onde; la lame; la lame de fond; le flot; la vague de fond
    • vague [la ~] zelfstandig naamwoord
    • onde [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lame [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lame de fond [la ~] zelfstandig naamwoord
    • flot [le ~] zelfstandig naamwoord
    • vague de fond [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. de golf (golving; undulatie; ondulatie; golfbeweging; golflijn)
    la vague; l'ondulation; le vallonnement; le mouvement des vagues; le mouvement ondulatoire
  3. de golf (vloedgolf)
    le raz-de-marée; le flot; le mascaret; la vague de marée

golf [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de golf
    le golfe
    • golfe [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor golf:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flot breker; golf; roller; vloedgolf beek; beekje; hoogwater; stroming; stroom; stroompje; vloed
golfe golf baai; inham; zeeboezem
lame breker; golf; roller golfslag; omslaan van golven
lame de fond breker; golf; roller
mascaret golf; vloedgolf
mouvement des vagues golf; golfbeweging; golflijn; golving; ondulatie; undulatie
mouvement ondulatoire golf; golfbeweging; golflijn; golving; ondulatie; undulatie
onde breker; golf; roller
ondulation golf; golfbeweging; golflijn; golving; ondulatie; undulatie golving; kronkeling
raz-de-marée golf; vloedgolf stortvloed; wolkbreuk
vague breker; golf; golfbeweging; golflijn; golving; ondulatie; roller; undulatie duister; duisterheid; onduidelijkheid
vague de fond breker; golf; roller
vague de marée golf; vloedgolf
vallonnement golf; golfbeweging; golflijn; golving; ondulatie; undulatie
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vague bleek; dof; flauw; flets; gedempt; halfluid; mat; mistig; nevelachtig; nevelig; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; onbepaald; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onoverzichtelijk; onvast; troebel; vaag; vaag zichtbaar; vagelijk; verschoten; wazig; wollig

Verwante woorden van "golf":


Verwante definities voor "golf":

  1. grote inham aan de kust1
    • de Golf van Mexico1
  2. het op en neergaan van water of geluid1
    • er waren hoge golven op zee1

Wiktionary: golf

golf
noun
  1. golf|fr Jeu en deux camps sur un vaste terrain, accidenté et gazonner, qui consister à lancer d’un point de départ fixe une balle dans un trou au moyen de crosses.
  2. Eau de..., qui se déplace faisant des rides. (Sens général)
  3. Masse d’eau agitée

Cross Translation:
FromToVia
golf golf golf — ball game
golf golfe gulf — geography
golf vague; onde; ondulation wave — moving disturbance, undulation
golf onde WellePhysik: Art der Energieausbreitung, zum Beispiel des Schalls oder Lichts
golf vague WellePhysik: Erhebung von Wasser; Woge
golf série Welleübertragen: eine geistige, kulturelle, politische, allgemeine Strömung, die sich wiederholen und steigert

golven:

golven werkwoord (golf, golft, golfde, golfden, gegolfd)

  1. golven (deinen)
    secouer; osciller; balancer; chanceler; tituber; se balancer; être bercé; vaciller; être houleux
    • secouer werkwoord (secoue, secoues, secouons, secouez, )
    • osciller werkwoord (oscille, oscilles, oscillons, oscillez, )
    • balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, )
    • chanceler werkwoord (chancelle, chancelles, chancelons, chancelez, )
    • tituber werkwoord (titube, titubes, titubons, titubez, )
    • se balancer werkwoord
    • être bercé werkwoord
    • vaciller werkwoord (vacille, vacilles, vacillons, vacillez, )
    • être houleux werkwoord
  2. golven (golvend bewegen)
    onduler; ruisseler; gicler; ondoyer
    • onduler werkwoord (ondule, ondules, ondulons, ondulez, )
    • ruisseler werkwoord (ruisselle, ruisselles, ruisselons, ruisselez, )
    • gicler werkwoord (gicle, gicles, giclons, giclez, )
    • ondoyer werkwoord (ondoie, ondoies, ondoyons, ondoyez, )

Conjugations for golven:

o.t.t.
  1. golf
  2. golft
  3. golft
  4. golven
  5. golven
  6. golven
o.v.t.
  1. golfde
  2. golfde
  3. golfde
  4. golfden
  5. golfden
  6. golfden
v.t.t.
  1. ben gegolfd
  2. bent gegolfd
  3. is gegolfd
  4. zijn gegolfd
  5. zijn gegolfd
  6. zijn gegolfd
v.v.t.
  1. was gegolfd
  2. was gegolfd
  3. was gegolfd
  4. waren gegolfd
  5. waren gegolfd
  6. waren gegolfd
o.t.t.t.
  1. zal golven
  2. zult golven
  3. zal golven
  4. zullen golven
  5. zullen golven
  6. zullen golven
o.v.t.t.
  1. zou golven
  2. zou golven
  3. zou golven
  4. zouden golven
  5. zouden golven
  6. zouden golven
diversen
  1. golf!
  2. golft!
  3. gegolfd
  4. golvend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

golven [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de golven
    la vagues; la lames
    • vagues [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lames [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor golven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lames golven
vagues golven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balancer deinen; golven aan de zwerf zijn; aarzelen; balanceren; heen en weer zwaaien; in evenwicht brengen; rondzwerven; schommelen; slingeren; twijfelen; uitbalanceren; wankelen; weifelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; zwaaien; zwenken; zwerven; zwiepen
chanceler deinen; golven heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; waggelen; wankelen; wiegelen; wiegen; zwaaien; zwenken
gicler golven; golvend bewegen in de hoogte spuiten; opspatten; opspuiten; spatten; spetteren
ondoyer golven; golvend bewegen
onduler golven; golvend bewegen in de krul zetten; kroezen; krullen
osciller deinen; golven bengelen; flakkeren; flikkeren; fluctueren; heen en weer zwaaien; oscilleren; schommelen; slingeren; variëren; vlammen; wankelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; wriggelen; wrikken; zwaaien; zwenken
ruisseler golven; golvend bewegen afdruipen; afvloeien; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; gulpen; gutsen; in straaltjes afdruipen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; sijpelen; uitdruppelen; vloeien; wegstromen; wegvloeien
se balancer deinen; golven bengelen; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; wiebelen; wiegen; zwaaien; zwenken
secouer deinen; golven afkloppen; afschudden; beven; heen en weer bewegen; heen en weer zwaaien; omschudden; opschudden; schommelen; schudden; slingeren; trillen; wiegen; wriggelen; wrikken; zich ontdoen van; zwaaien; zwenken
tituber deinen; golven fluctueren; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; variëren; waggelen; wiegen; zwaaien; zwenken
vaciller deinen; golven flakkeren; flikkeren; fluctueren; heen en weer zwaaien; schommelen; slingeren; variëren; vlammen; wankelen; wiegelen; wiegen; zwaaien; zwenken
être bercé deinen; golven schommelen; wiegen
être houleux deinen; golven schommelen; wiegen

Verwante woorden van "golven":


Wiktionary: golven

golven
verb
  1. Avoir un mouvement d’ondulation lent, mais sensible.

Cross Translation:
FromToVia
golven ballotter bob — move vertically at surface of water