Nederlands

Uitgebreide vertaling voor haperen (Nederlands) in het Frans

haperen:

haperen werkwoord (haper, hapert, haperde, haperden, gehaperd)

  1. haperen (stotteren; hakkelen; stamelen)
    bégayer; bredouiller; balbutier
    • bégayer werkwoord (bégaye, bégayes, bégayons, bégayez, )
    • bredouiller werkwoord (bredouille, bredouilles, bredouillons, bredouillez, )
    • balbutier werkwoord (balbutie, balbuties, balbutions, balbutiez, )
  2. haperen (stokken; blijven steken; vastlopen)
    être bloqué; hésiter; tomber à plat
    • être bloqué werkwoord
    • hésiter werkwoord (hésite, hésites, hésitons, hésitez, )
    • tomber à plat werkwoord

Conjugations for haperen:

o.t.t.
  1. haper
  2. hapert
  3. hapert
  4. haperen
  5. haperen
  6. haperen
o.v.t.
  1. haperde
  2. haperde
  3. haperde
  4. haperden
  5. haperden
  6. haperden
v.t.t.
  1. heb gehaperd
  2. hebt gehaperd
  3. heeft gehaperd
  4. hebben gehaperd
  5. hebben gehaperd
  6. hebben gehaperd
v.v.t.
  1. had gehaperd
  2. had gehaperd
  3. had gehaperd
  4. hadden gehaperd
  5. hadden gehaperd
  6. hadden gehaperd
o.t.t.t.
  1. zal haperen
  2. zult haperen
  3. zal haperen
  4. zullen haperen
  5. zullen haperen
  6. zullen haperen
o.v.t.t.
  1. zou haperen
  2. zou haperen
  3. zou haperen
  4. zouden haperen
  5. zouden haperen
  6. zouden haperen
diversen
  1. haper!
  2. hapert!
  3. gehaperd
  4. haperend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

haperen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. haperen (blijven steken)
    l'empêchement; l'hésitation

Vertaal Matrix voor haperen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
empêchement blijven steken; haperen afhouden; belemmering; beletsel; beletten; bemoeilijking; hinder; hindernis; klip; obstakel; obstructie; verhindering; verstopping in het lichaam; weerhouden
hésitation blijven steken; haperen aarzeling; besluiteloosheid; tweestrijd; twijfel; twijfeling; twijfelmoedigheid; wankelmoedigheid; weifeling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balbutier hakkelen; haperen; stamelen; stotteren bazelen; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; wauwelen
bredouiller hakkelen; haperen; stamelen; stotteren bazelen; kwijlen; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; stoethaspelen; wauwelen; zeveren
bégayer hakkelen; haperen; stamelen; stotteren
hésiter blijven steken; haperen; stokken; vastlopen aarzelen; dubben; onzeker zijn; talmen; twijfelen; weifelen
tomber à plat blijven steken; haperen; stokken; vastlopen
être bloqué blijven steken; haperen; stokken; vastlopen op hetzelfde niveau blijven; stagneren; vast komen zitten; vastlopen