Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. haspelen:
  2. haspel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor haspelen (Nederlands) in het Frans

haspelen:

haspelen werkwoord (haspel, haspelt, haspelde, haspelden, gehaspeld)

  1. haspelen (opwikkelen; opwinden; op een haspel winden; opklossen)
    bobiner; renvider
    • bobiner werkwoord (bobine, bobines, bobinons, bobinez, )
    • renvider werkwoord
  2. haspelen (tot een warboel maken; verwarren)
    embrouiller; cochonner
    • embrouiller werkwoord (embrouille, embrouilles, embrouillons, embrouillez, )
    • cochonner werkwoord (cochonne, cochonnes, cochonnons, cochonnez, )

Conjugations for haspelen:

o.t.t.
  1. haspel
  2. haspelt
  3. haspelt
  4. haspelen
  5. haspelen
  6. haspelen
o.v.t.
  1. haspelde
  2. haspelde
  3. haspelde
  4. haspelden
  5. haspelden
  6. haspelden
v.t.t.
  1. heb gehaspeld
  2. hebt gehaspeld
  3. heeft gehaspeld
  4. hebben gehaspeld
  5. hebben gehaspeld
  6. hebben gehaspeld
v.v.t.
  1. had gehaspeld
  2. had gehaspeld
  3. had gehaspeld
  4. hadden gehaspeld
  5. hadden gehaspeld
  6. hadden gehaspeld
o.t.t.t.
  1. zal haspelen
  2. zult haspelen
  3. zal haspelen
  4. zullen haspelen
  5. zullen haspelen
  6. zullen haspelen
o.v.t.t.
  1. zou haspelen
  2. zou haspelen
  3. zou haspelen
  4. zouden haspelen
  5. zouden haspelen
  6. zouden haspelen
en verder
  1. is gehaspeld
  2. zijn gehaspeld
diversen
  1. haspel!
  2. haspelt!
  3. gehaspeld
  4. haspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor haspelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bobiner haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden ontvellen; stropen
cochonner haspelen; tot een warboel maken; verwarren aanrommelen; aanrotzooien; kladderen; kliederen; klodderen; knoeien; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rotzooien; scharrelen; scharrelen van kip
embrouiller haspelen; tot een warboel maken; verwarren
renvider haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden

Verwante woorden van "haspelen":


haspelen vorm van haspel:

haspel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de haspel (werktuig om garen te winden; spoel; winding; winder; klos)
    la bobine
    • bobine [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor haspel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bobine haspel; klos; spoel; werktuig om garen te winden; winder; winding band van bandrecorder; cilinder; facie; filmspoel; klos waarop garen gewonden wordt; klosje; schieter; schietspoel; spinklos; spinspoel; spoel

Verwante woorden van "haspel":

  • haspelen, haspels, haspeltje, haspeltjes

Wiktionary: haspel

haspel
noun
  1. instrument dont on se sert pour dévider.