Nederlands

Uitgebreide vertaling voor heengaan (Nederlands) in het Frans

heengaan:

heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)

  1. heengaan (vertrekken; verlaten)
    partir; sortir; abandonner; quitter; se retirer; démissionner; se désaffilier; abdiquer; s'en aller
    • partir werkwoord (pars, part, partons, partez, )
    • sortir werkwoord (sors, sort, sortons, sortez, )
    • abandonner werkwoord (abandonne, abandonnes, abandonnons, abandonnez, )
    • quitter werkwoord (quitte, quittes, quittons, quittez, )
    • se retirer werkwoord
    • démissionner werkwoord (démissionne, démissionnes, démissionnons, démissionnez, )
    • se désaffilier werkwoord
    • abdiquer werkwoord (abdique, abdiques, abdiquons, abdiquez, )
    • s'en aller werkwoord
  2. heengaan (doodgaan; overlijden; sterven; )
    mourir; décéder; crever; être tué; agoniser; trépasser; partir; abdiquer; périr
    • mourir werkwoord (meurs, meurt, mourons, mourez, )
    • décéder werkwoord (décède, décèdes, décédons, décédez, )
    • crever werkwoord (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • être tué werkwoord
    • agoniser werkwoord (agonise, agonises, agonisons, agonisez, )
    • trépasser werkwoord (trépasse, trépasses, trépassons, trépassez, )
    • partir werkwoord (pars, part, partons, partez, )
    • abdiquer werkwoord (abdique, abdiques, abdiquons, abdiquez, )
    • périr werkwoord (péris, périt, périssons, périssez, )
  3. heengaan (weggaan; gaan; vertrekken; opstappen; opbreken)
    partir; abandonner; quitter; délier; détacher; décomposer; défaire; dissoudre; subdiviser; s'en aller
    • partir werkwoord (pars, part, partons, partez, )
    • abandonner werkwoord (abandonne, abandonnes, abandonnons, abandonnez, )
    • quitter werkwoord (quitte, quittes, quittons, quittez, )
    • délier werkwoord (délie, délies, délions, déliez, )
    • détacher werkwoord (détache, détaches, détachons, détachez, )
    • décomposer werkwoord (décompose, décomposes, décomposons, décomposez, )
    • défaire werkwoord (défais, défait, défaisons, défaites, )
    • dissoudre werkwoord (dissous, dissout, dissolvons, dissolvez, )
    • subdiviser werkwoord (subdivise, subdivises, subdivisons, subdivisez, )
    • s'en aller werkwoord
  4. heengaan (afreizen; verlaten; wegtrekken; verdwijnen; wegreizen)
    prendre la mer; partir; quitter; quitter le port; embarquer; faire bagage; prendre le large; s'éloigner; s'en aller; s'absenter
    • prendre la mer werkwoord
    • partir werkwoord (pars, part, partons, partez, )
    • quitter werkwoord (quitte, quittes, quittons, quittez, )
    • quitter le port werkwoord
    • embarquer werkwoord (embarque, embarques, embarquons, embarquez, )
    • faire bagage werkwoord
    • prendre le large werkwoord
    • s'éloigner werkwoord
    • s'en aller werkwoord
    • s'absenter werkwoord
  5. heengaan (overlijden; sterven; doodgaan; )
    mourir; décéder; crever; trépasser; s'endormir; rendre l'âme
    • mourir werkwoord (meurs, meurt, mourons, mourez, )
    • décéder werkwoord (décède, décèdes, décédons, décédez, )
    • crever werkwoord (crève, crèves, crevons, crevez, )
    • trépasser werkwoord (trépasse, trépasses, trépassons, trépassez, )
    • s'endormir werkwoord
    • rendre l'âme werkwoord

Conjugations for heengaan:

o.t.t.
  1. ga heen
  2. gaat heen
  3. gaat heen
  4. gaan heen
  5. gaan heen
  6. gaan heen
o.v.t.
  1. ging heen
  2. ging heen
  3. ging heen
  4. gingen heen
  5. gingen heen
  6. gingen heen
v.t.t.
  1. ben heengegaan
  2. bent heengegaan
  3. is heengegaan
  4. zijn heengegaan
  5. zijn heengegaan
  6. zijn heengegaan
v.v.t.
  1. was heengegaan
  2. was heengegaan
  3. was heengegaan
  4. waren heengegaan
  5. waren heengegaan
  6. waren heengegaan
o.t.t.t.
  1. zal heengaan
  2. zult heengaan
  3. zal heengaan
  4. zullen heengaan
  5. zullen heengaan
  6. zullen heengaan
o.v.t.t.
  1. zou heengaan
  2. zou heengaan
  3. zou heengaan
  4. zouden heengaan
  5. zouden heengaan
  6. zouden heengaan
diversen
  1. ga heen!
  2. gaat heen!
  3. heengegaan
  4. heengaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

heengaan [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. heengaan (vertrekken)
    le départ; le fait de s'en aller

Vertaal Matrix voor heengaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
décéder dood; overlijden; verscheiden
départ heengaan; vertrekken aanvang; aanvangstijd; afreis; afrit; afvaart; afvaren; afvliegen; begin; begintijd; inzet; opening; start; starttijd; uitvaren; vertrek; vertrekken; vertrektijd; weggaan; wegvliegen
fait de s'en aller heengaan; vertrekken
mourir wegsterven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abandonner gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verlaten; vertrekken; weggaan afbestellen; afbreken; afgelasten; afhaken; afstand doen; afvallen; afzeggen; afzien; afzien van; annuleren; bedanken; danken; de brui geven aan; ermee uitscheiden; eruitstappen; in de steek laten; intrekken; nietig verklaren; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; verlaten; verwijderen
abdiquer bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verlaten; vertrekken; wegvallen aftreden; terugtrekken; uittreden
agoniser bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen creperen; hongeren; hongerlijden; op apegapen liggen; verhongeren; verrekken; zieltogen
crever bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen barsten; creperen; doorsteken; erdoor steken; kunnen stikken; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; verrekken; zieltogen
dissoudre gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; breken; desintegreren; neerhalen; omverhalen; ontbinden; opheffen; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteen doen gaan; uiteenvallen; wegsmelten
décomposer gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; bederven; breken; desintegreren; neerhalen; omverhalen; ontbinden; rotten; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
décéder bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen afsterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen; ophouden; overlijden; sterven; uitsterven
défaire gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afbreken; afhaken; afkoppelen; afvallen; afzeggen; afzien van; breken; desintegreren; detacheren; eruitstappen; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; neerhalen; omverhalen; ontknopen; openschroeven; opgeven; ophouden; scheiden; slopen; stoppen; tornen; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; uithalen; uittrekken
délier gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afgespen
démissionner heengaan; verlaten; vertrekken aftreden; terugtrekken; uittreden
détacher gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan afhaken; afkoppelen; afplukken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplitsen; afspoelen; afvallen; afzeggen; afzien van; afzonderen; detacheren; eruitstappen; kraken; losbreken; loskoppelen; loskrijgen; losmaken; losslaan; lossnijden; lostornen; loswerken; niet-beschikbaar maken; openbreken; opgeven; ophouden; plukken; scheiden; separeren; splitsen; stoppen; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden
embarquer afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken aan boord gaan; aan boord klimmen; inladen; inschepen; laden; scheep gaan; van wal gaan; van wal steken; verschepen
faire bagage afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken afsteken; afvaren; wegvaren
mourir bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen afsterven; besterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen; ondergaan; ophouden; overlijden; sterven; te gronde gaan; ten ondergaan; uitsterven; versterven
partir afreizen; bezwijken; doodgaan; gaan; heengaan; inslapen; omkomen; opbreken; opstappen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken; wegvallen aanbreken; aanvangen; afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; beginnen; een begin nemen; gaan; lopend weggaan; opstappen; smeren; starten; terugtrekken; uittreden; uitzeilen; van start gaan; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich begeven
prendre la mer afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken afsteken; afvaren; uitvaren; van wal gaan; wegvaren
prendre le large afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken afvaren; uitvaren; van wal gaan
périr bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen achteruitgaan; afgaan; bezwijken; falen; floppen; in de puree lopen; instorten; misgaan; mislopen; mislukken; ondergaan; ontbinden; rotten; stranden; te gronde gaan; ten ondergaan; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verkeerd lopen; verrotten; verteren; wegrotten; zinken
quitter afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsluiten; aftreden; in de steek laten; opstappen; smeren; terugtrekken; uittreden; verlaten; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken
quitter le port afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken afvaren; uitvaren; van wal gaan
rendre l'âme doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden afsterven; doodgaan; kapotgaan; omkomen; ophouden; overlijden; sterven; uitsterven
s'absenter afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken
s'en aller afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsteken; aftreden; afvaren; de plaat poetsen; deserteren; ervandoor gaan; hem smeren; het leger ontvluchten; inrukken; lopend weggaan; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; opstappen; smeren; terugtrekken; uittreden; vertrekken; verwijderen; weggaan; weglopen; wegreizen; wegtrekken; wegvaren; zich uit de voeten maken
s'endormir doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; overlijden; sterven; verscheiden indommelen; indutten; insluimeren; wegzakken
s'éloigner afreizen; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegtrekken evacueren; leegruimen; ontruimen; zich verwijderen
se désaffilier heengaan; verlaten; vertrekken
se retirer heengaan; verlaten; vertrekken afmarcheren; afrollen; aftreden; inrukken; laten inrukken; ontrollen; ontslag nemen; op de achtergrond treden; opdonderen; ophoepelen; opkrassen; oplazeren; terugtreden; terugtrekken; uitrollen; uittreden; zich terugtrekken; zich verwijderen
sortir heengaan; verlaten; vertrekken de hort op gaan; eruit gaan; ledigen; leeghalen; leegmaken; loshalen; naar buiten halen; puilen; stappen; te voorschijn halen; uitgaan; uitgeven; uithalen; uitpuilen; voor de dag halen
subdiviser gaan; heengaan; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan delen; onderverdelen; opbreken; opdelen; opsplitsen; splitsen; zuur opbreken
trépasser bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; ontslapen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; verscheiden; wegvallen
être tué bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; omkomen; overlijden; sneuvelen; sterven; vallen; wegvallen in de oorlog omkomen; ondergaan; sneuvelen; te gronde gaan; ten ondergaan
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
sortir uitkomen; uitstromen

Wiktionary: heengaan

heengaan
Cross Translation:
FromToVia
heengaan mourir depart — to die