Nederlands

Uitgebreide vertaling voor heertje (Nederlands) in het Frans

heertje:

heertje [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het heertje (fatje)
    le fat; le dandy; le type
    • fat [le ~] zelfstandig naamwoord
    • dandy [le ~] zelfstandig naamwoord
    • type [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor heertje:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dandy fatje; heertje dandy; fat; kwast; pedant; saletjonker; salonheld
fat fatje; heertje dandy; fat; kwast; pedant
type fatje; heertje aard; figuur; gast; genre; gevaarte; goser; gozer; heerschap; individu; jochie; joekel; jongetje; kanjer; kerel; klasse; kleine jongen; knaap; knakker; knoert; knul; kokker; kokkerd; loei; man; model; monster; onderverdeling; proefje; proeve; slag; snuiter; soort; specimen; staal; staaltje; sujet; type; vent
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fat kwasterig; nuffig; verwaand

Verwante woorden van "heertje":


heertje vorm van heer:

heer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de heer (heerser; soeverein; machthebber)
    le seigneur; le maître; le roi; le souverain; l'homme du pouvoir
  2. de heer (God; Almachtige; opperwezen; Schepper)
    le Dieu; le Tout-Puissant; le Créateur

Vertaal Matrix voor heer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Créateur Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen God; Here; schepper
Dieu Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen God; Here; hemelvader; schepper
Tout-Puissant Almachtige; God; Schepper; heer; opperwezen
homme du pouvoir heer; heerser; machthebber; soeverein
maître heer; heerser; machthebber; soeverein autoriteit; baas; docent; gezagsorgaan; gouverneur; instantie; instructeur; kampioen; landvoogd; leerkracht; leermeester; leraar; leraar op basisschool; maestro; magister; meerdere; meester; onderwijzer; overheerser; overweldiger; patroon; pedant; regent; rijksbestuurder; schoolmeester; stadhouder; superieur
roi heer; heerser; machthebber; soeverein heerser; koning; monarch; soeverein; vorst
seigneur heer; heerser; machthebber; soeverein baas; beheerser; bevelhebber; burchtheer; burchtvoogd; gebieder; grondbezitter; grondeigenaar; kasteelheer; landbezitter; landeigenaar; landheer; landsheer; meester; slotheer
souverain heer; heerser; machthebber; soeverein autoriteit; baas; beheerser; bevelhebber; gebieder; gezagsorgaan; heerser; infante; instantie; koning; kroonprins; kroonprinses; landsheer; majesteit; meester; monarch; overheerser; overweldiger; pretendent; pretendente; prins; soeverein; succeseur; troonopvolger; troonpretendent; vorst
- man; meneer; mijnheer
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
souverain onafhankelijk; soeverein

Verwante woorden van "heer":


Synoniemen voor "heer":


Antoniemen van "heer":


Verwante definities voor "heer":

  1. deftige beschaafde man1
    • onze Ahmed is een echte heer1
  2. god1
    • zij baden tot de heer1
  3. wie de baas is1
    • de heer des huizes bepaalt of de televisie aan gaat1
  4. mannelijke volwassen persoon1
    • geachte dames en heren1

Wiktionary: heer

heer
  1. -
noun
  1. militaire|fr ensemble structuré de soldats, avec leur équipement et leurs infrastructures.
  2. apostrophe permettant de s’adresser de façon polie à un homme (un client, un professeur, un passant, etc.).

Cross Translation:
FromToVia
heer forces armées armed forces — the military forces of a nation
heer gentilhomme gentleman — man of breeding
heer roi king — a playing card with the image of a king in it
heer châtelain lord — master of a household
heer homme man — adult male human
heer monsieur Herrhöfliche Bezeichnung für einen Mann
heer maître; seigneur Herr — jemand, der eine fast vollständige Kontrolle über Dinge oder Personen hat (früher insbesondere ein Adliger)