Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ijlen (Nederlands) in het Frans

ijlen:

ijlen werkwoord (ijl, ijlt, ijlde, ijlden, geijld)

  1. ijlen (onzin uitkramen; raaskallen; kletsen; onzin verkopen; wartaal spreken)
    bavarder
    • bavarder werkwoord (bavarde, bavardes, bavardons, bavardez, )
  2. ijlen (zich spoeden; haasten; jagen; )
    se dépêcher; presser; se presser; se précipiter; traquer; hâter; se hâter
    • se dépêcher werkwoord
    • presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, )
    • se presser werkwoord
    • se précipiter werkwoord
    • traquer werkwoord (traque, traques, traquons, traquez, )
    • hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, )
    • se hâter werkwoord
  3. ijlen (zich haasten; opschieten; jagen; )

Conjugations for ijlen:

o.t.t.
  1. ijl
  2. ijlt
  3. ijlt
  4. ijlen
  5. ijlen
  6. ijlen
o.v.t.
  1. ijlde
  2. ijlde
  3. ijlde
  4. ijlden
  5. ijlden
  6. ijlden
v.t.t.
  1. heb geijld
  2. hebt geijld
  3. heeft geijld
  4. hebben geijld
  5. hebben geijld
  6. hebben geijld
v.v.t.
  1. had geijld
  2. had geijld
  3. had geijld
  4. hadden geijld
  5. hadden geijld
  6. hadden geijld
o.t.t.t.
  1. zal ijlen
  2. zult ijlen
  3. zal ijlen
  4. zullen ijlen
  5. zullen ijlen
  6. zullen ijlen
o.v.t.t.
  1. zou ijlen
  2. zou ijlen
  3. zou ijlen
  4. zouden ijlen
  5. zouden ijlen
  6. zouden ijlen
en verder
  1. ben geijld
  2. bent geijld
  3. is geijld
  4. zijn geijld
  5. zijn geijld
  6. zijn geijld
diversen
  1. ijl!
  2. ijlt!
  3. geijld
  4. ijlend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ijlen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bavarder ijlen; kletsen; onzin uitkramen; onzin verkopen; raaskallen; wartaal spreken babbelen; bomen; communiceren; converseren; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; leuteren; praten; snateren; spreken; verbabbelen; verpraten; wauwelen; zeveren; zwammen
hâter aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden accelereren; bespoedigen; haasten; jachten; jakkeren; reppen; spoeden; stressen; tot spoed aanzetten; verhaasten; versnellen
presser aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden aandringen; aandrukken; aanhouden; aanjagen; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; drukken; haasten; inpersen; jachten; jakkeren; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; omwoelen; op iets aandringen; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; oppersen; persen; porren; reppen; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; tot spoed aanzetten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortjagen
s'empresser ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden aansporen; aanzetten; jachten; jakkeren; reppen; spoeden
se dépêcher aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden aantreden; jachten; jakkeren; reppen; spoeden; stressen; tempo maken; toetreden
se hâter aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden jachten; jakkeren; reppen; spoeden; stressen
se presser aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden jachten; jakkeren; reppen; spoeden; stressen; tempo maken; zich verdringen
se précipiter aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden aanvallen; attaqueren; belegeren; bestormen; binnenstormen; binnenvliegen; hardlopen; opjagen; overvallen; rennen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; zich storten
traquer aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden achternagaan; achternalopen; nalopen; volgen

Verwante woorden van "ijlen":


Wiktionary: ijlen

ijlen
verb
  1. Avoir le délire, être en délire.
  2. vx|fr (familier, fr) Jouer au yo-yo.

ijlen vorm van ijl:

ijl bijvoeglijk naamwoord

  1. ijl (van geringe dichtheid; dun)
    raréfié; rare

ijl [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. ijl (haastigheid; haast; spoed; overijling; gehaastheid)
    l'hâte; la précipitation; l'empressement
  2. ijl (topsnelheid; maximumsnelheid; hoogste snelheid)
    la vitesse de pointe; la vitesse maximale

Vertaal Matrix voor ijl:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
empressement gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed begerige ijver; graagte; gretigheid
hâte gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed kuddedier; overhaasting
précipitation gehaastheid; haast; haastigheid; ijl; overijling; spoed bespoediging; gang; gauwigheid; gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejaagdheid; gejacht; gejakker; gezwindheid; hels tempo; in razende vaart; noodgang; overhaasting; rapheid; rapiditeit; schielijkheid; snelheid; spoed; stress; tempo; urgentie; vaart; verhaasting; vlotheid; vlugheid; voorbarigheid
vitesse de pointe hoogste snelheid; ijl; maximumsnelheid; topsnelheid topsnelheid
vitesse maximale hoogste snelheid; ijl; maximumsnelheid; topsnelheid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rare dun; ijl; van geringe dichtheid berooid; incidenteel; karig; luttel; mager; ongemeen; ongewoon; pover; raar; schaars; schraal; sporadisch; uitzonderlijk; uniek; weinig; zelden; zeldzaam
raréfié dun; ijl; van geringe dichtheid

Verwante woorden van "ijl":


Wiktionary: ijl

ijl
adjective
  1. met een lage dichtheid
ijl
noun
  1. Extrême promptitude, vivacité, rapidité avec laquelle on fait quelque chose.