Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. instorten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor instorten (Nederlands) in het Frans

instorten:

instorten werkwoord (stort in, stortte in, stortten in, ingestort)

  1. instorten (imploderen)
  2. instorten (ineenstorten)
  3. instorten (vergaan; achteruitgaan; teruggaan; )
    pourrir; périr; sombrer
    • pourrir werkwoord (pourris, pourrit, pourrissons, pourrissez, )
    • périr werkwoord (péris, périt, périssons, périssez, )
    • sombrer werkwoord (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )

Conjugations for instorten:

o.t.t.
  1. stort in
  2. stort in
  3. stort in
  4. storten in
  5. storten in
  6. storten in
o.v.t.
  1. stortte in
  2. stortte in
  3. stortte in
  4. stortten in
  5. stortten in
  6. stortten in
v.t.t.
  1. ben ingestort
  2. bent ingestort
  3. is ingestort
  4. zijn ingestort
  5. zijn ingestort
  6. zijn ingestort
v.v.t.
  1. was ingestort
  2. was ingestort
  3. was ingestort
  4. waren ingestort
  5. waren ingestort
  6. waren ingestort
o.t.t.t.
  1. zal instorten
  2. zult instorten
  3. zal instorten
  4. zullen instorten
  5. zullen instorten
  6. zullen instorten
o.v.t.t.
  1. zou instorten
  2. zou instorten
  3. zou instorten
  4. zouden instorten
  5. zouden instorten
  6. zouden instorten
diversen
  1. stort in!
  2. stort in!
  3. ingestort
  4. instortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

instorten [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. instorten (ineenstorten)
    l'éboulement; l'effondrement; l'écroulement

Vertaal Matrix voor instorten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
effondrement ineenstorten; instorten debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; instortingen; inzakking; inzinkingen; neervallen
éboulement ineenstorten; instorten inzinken; wegzinken
écroulement ineenstorten; instorten debacle; ineenstorting; ineenzakking; instorting; inzakking; inzinken; neervallen; wegzinken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faire une rechute imploderen; instorten naar beneden storten; neerstorten
pourrir achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken afrotten; bederven; beschimmelen; in staat van ontbinding zijn; liggen rotten; ontbinden; rotten; schimmelen; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten
périr achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken afgaan; bezwijken; doodgaan; falen; floppen; heengaan; in de puree lopen; inslapen; misgaan; mislopen; mislukken; omkomen; ondergaan; ontbinden; overlijden; rotten; sneuvelen; sterven; stranden; te gronde gaan; ten ondergaan; vallen; vergaan; verkeerd lopen; verrotten; verteren; wegrotten; wegvallen
s'effondrer ineenstorten; instorten in elkaar zakken; ineenzakken; ineenzijgen; invallen; inzakken; inzinken; omlaagstorten; vallen
s'écraser imploderen; instorten doen neerstorten; naar beneden storten; neerploffen; neerstorten; omlaagstorten; ploffen; vallen; verongelukken
s'écrouler ineenstorten; instorten afbreken; afleggen; begeven; bezwijken; breken; flippen; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zakken; ineenzakken; ineenzijgen; invallen; inzakken; inzinken; kelderen; neerhalen; omlaagstorten; omverhalen; ondergaan; slopen; sterk afnemen; strijd verliezen; te gronde gaan; tenondergaan; teruglopen; uit elkaar halen; vallen; zakken
sombrer achteruitgaan; bezwijken; instorten; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; wegrotten; zinken afglijden; aftakelen; afzakken; galvaniseren; inzinken; kelderen; onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan; vervallen; verzinken; wegglijden; wegzinken; zakken; zinken
tomber en ruine ineenstorten; instorten afbreken; begeven; breken; desintegreren; flippen; in elkaar storten; in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken; neerhalen; omverhalen; slopen; ten gronde gaan; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen

Verwante definities voor "instorten":

  1. in stukken uit elkaar vallen1
    • het oude gebouw is half ingestort1
  2. ziek en depressief worden1
    • na drie maanden werken is hij weer ingestort1

Wiktionary: instorten

instorten
verb
  1. zwichten voor de zwaartekracht
    • instorten → s'écrouler
instorten
Cross Translation:
FromToVia
instorten → s'effondrer collapse — to fall down suddenly; to cave in
instorten effondrement collapse — act of collapsing
instorten tomber en morceaux fall apart — intransitive: break into pieces through being in a dilapidated state
instorten → s'effondrer flop — to fall heavily, because lacking energy