Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. kleineren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kleineren (Nederlands) in het Frans

kleineren:

kleineren werkwoord (kleineer, kleineert, kleineerde, kleineerden, gekleineerd)

  1. kleineren (denigreren)
    abaisser; dénigrer; déprécier; humilier; rabaisser
    • abaisser werkwoord (abaisse, abaisses, abaissons, abaissez, )
    • dénigrer werkwoord (dénigre, dénigres, dénigrons, dénigrez, )
    • déprécier werkwoord (déprécie, déprécies, déprécions, dépréciez, )
    • humilier werkwoord (humilie, humilies, humilions, humiliez, )
    • rabaisser werkwoord (rabaisse, rabaisses, rabaissons, rabaissez, )

Conjugations for kleineren:

o.t.t.
  1. kleineer
  2. kleineert
  3. kleineert
  4. kleineren
  5. kleineren
  6. kleineren
o.v.t.
  1. kleineerde
  2. kleineerde
  3. kleineerde
  4. kleineerden
  5. kleineerden
  6. kleineerden
v.t.t.
  1. heb gekleineerd
  2. hebt gekleineerd
  3. heeft gekleineerd
  4. hebben gekleineerd
  5. hebben gekleineerd
  6. hebben gekleineerd
v.v.t.
  1. had gekleineerd
  2. had gekleineerd
  3. had gekleineerd
  4. hadden gekleineerd
  5. hadden gekleineerd
  6. hadden gekleineerd
o.t.t.t.
  1. zal kleineren
  2. zult kleineren
  3. zal kleineren
  4. zullen kleineren
  5. zullen kleineren
  6. zullen kleineren
o.v.t.t.
  1. zou kleineren
  2. zou kleineren
  3. zou kleineren
  4. zouden kleineren
  5. zouden kleineren
  6. zouden kleineren
en verder
  1. ben geklieneerd
  2. bent gekleineerd
  3. is gekleineerd
  4. zijn gekleineerd
  5. zijn gekleineerd
  6. zijn gekleineerd
diversen
  1. kleineer!
  2. kleineert!
  3. gekleineerd
  4. kleinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kleineren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abaisser wegzakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abaisser denigreren; kleineren afbreken; breken; erafhalen; fel bekritiseren; neerbrengen; neerhalen; niveau verlagen; omlaagbrengen; omlaaghalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen
dénigrer denigreren; kleineren geringschatten; minachten; neerkijken op; verachten
déprécier denigreren; kleineren geringschatten; minachten; neerkijken op; verachten
humilier denigreren; kleineren geringschatten; minachten; neerkijken op; verachten; verdeemoedigen; vernederen
rabaisser denigreren; kleineren afbreken; breken; fel bekritiseren; kleiner maken; neerhalen; omlaaghalen; omverhalen; slopen; uit elkaar halen; verkleinen

Wiktionary: kleineren

kleineren
Cross Translation:
FromToVia
kleineren déprécier belittle — to knowingly say that something is smaller or less important than it actually is
kleineren dénigrer; médire denigrate — to criticise so as to besmirch
kleineren dénigrer; rabaisser; déprécier denigrate — to treat as worthless