Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor koeioneren (Nederlands) in het Frans

koeioneren:

koeioneren werkwoord (koeioneer, koeioneert, koeioneerde, koeioneerden, gekoeioneerd)

  1. koeioneren (treiteren; pesten; plagen; )
    embêter; enquiquiner; agacer; brimer; assommer; intimider; importuner; brusquer; rudoyer; maltraiter; incommoder; embarrasser; tyranniser
    • embêter werkwoord (embête, embêtes, embêtons, embêtez, )
    • enquiquiner werkwoord (enquiquine, enquiquines, enquiquinons, enquiquinez, )
    • agacer werkwoord (agace, agaces, agaçons, agacez, )
    • brimer werkwoord (brime, brimes, brimons, brimez, )
    • assommer werkwoord (assomme, assommes, assommons, assommez, )
    • intimider werkwoord (intimide, intimides, intimidons, intimidez, )
    • importuner werkwoord (importune, importunes, importunons, importunez, )
    • brusquer werkwoord (brusque, brusques, brusquons, brusquez, )
    • rudoyer werkwoord (rudoie, rudoies, rudoyons, rudoyez, )
    • maltraiter werkwoord (maltraite, maltraites, maltraitons, maltraitez, )
    • incommoder werkwoord (incommode, incommodes, incommodons, incommodez, )
    • embarrasser werkwoord (embarrasse, embarrasses, embarrassons, embarrassez, )
    • tyranniser werkwoord (tyrannise, tyrannises, tyrannisons, tyrannisez, )

Conjugations for koeioneren:

o.t.t.
  1. koeioneer
  2. koeioneert
  3. koeioneert
  4. koeioneren
  5. koeioneren
  6. koeioneren
o.v.t.
  1. koeioneerde
  2. koeioneerde
  3. koeioneerde
  4. koeioneerden
  5. koeioneerden
  6. koeioneerden
v.t.t.
  1. heb gekoeioneerd
  2. hebt gekoeioneerd
  3. heeft gekoeioneerd
  4. hebben gekoeioneerd
  5. hebben gekoeioneerd
  6. hebben gekoeioneerd
v.v.t.
  1. had gekoeioneerd
  2. had gekoeioneerd
  3. had gekoeioneerd
  4. hadden gekoeioneerd
  5. hadden gekoeioneerd
  6. hadden gekoeioneerd
o.t.t.t.
  1. zal koeioneren
  2. zult koeioneren
  3. zal koeioneren
  4. zullen koeioneren
  5. zullen koeioneren
  6. zullen koeioneren
o.v.t.t.
  1. zou koeioneren
  2. zou koeioneren
  3. zou koeioneren
  4. zouden koeioneren
  5. zouden koeioneren
  6. zouden koeioneren
en verder
  1. ben gekoeioneerd
  2. bent gekoeioneerd
  3. is gekoeioneerd
  4. zijn gekoeioneerd
  5. zijn gekoeioneerd
  6. zijn gekoeioneerd
diversen
  1. koeioneer!
  2. koeioneert!
  3. gekoeioneerd
  4. koeionerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor koeioneren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agacer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; ergeren; irriteren; jennen; lastigvallen; op de zenuwen werken; oppoken; opstoken; pesten; plagen; poken; sarren; stangen; stoken; tarten; teisteren; tergen; treiteren; uitdagen; vervelen; zieken
assommer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aandringen; donderjagen; doordrammen; doordrukken; drammen; zeuren
brimer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren brutaliseren; bruuskeren; ontgroenen
brusquer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren aanvallen; accelereren; attaqueren; bespoedigen; bestormen; brutaliseren; bruuskeren; dwingen; forceren; geweld gebruiken; onheus bejegenen; overvallen; verhaasten; versnellen
embarrasser koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren belemmeren; beletten; obstructie plegen; omruilen; omwisselen; ruilen; verhinderen; verlegen maken; verwisselen; wisselen
embêter koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren brutaliseren; bruuskeren; vervelen
enquiquiner koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren etteren; griepen; jennen; klieren; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; wegpesten; zeiken; zemelen; zieken
importuner koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren belasten; lastigvallen; ontrieven; opdragen; teisteren
incommoder koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren hinderen; obstructie plegen; onmogelijk maken; storen
intimider koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; bedreigen; doen schrikken; intimideren; onder druk zetten; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; verlegen maken; verschrikken; vrees aanjagen
maltraiter koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren afranselen; brutaliseren; bruuskeren; iemand toetakelen; mishandelen; molesteren; pijnigen
rudoyer koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren afbekken; afblaffen; afsnauwen; brutaliseren; bruuskeren; mishandelen; molesteren; pijnigen; snauwen; toebijten; toesnauwen
tyranniser koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; intimideren; ringeloren; terroriseren; tiranniseren; verschrikken; vrees aanjagen

Wiktionary: koeioneren

koeioneren