Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kwaad doen (Nederlands) in het Frans

kwaad doen:

kwaad doen werkwoord (doe kwaad, doet kwaad, deed kwaad, deden kwaad, kwaad gedaan)

  1. kwaad doen (nadelig zijn; schaden)
    nuire; duper; nuire à; desservir; endommager; causer des dégâts; désavantager; porter préjudice à; faire tort à
    • nuire werkwoord (nuis, nuit, nuisons, nuisez, )
    • duper werkwoord (dupe, dupes, dupons, dupez, )
    • nuire à werkwoord
    • desservir werkwoord (dessers, dessert, desservons, desservez, )
    • endommager werkwoord (endommage, endommages, endommageons, endommagez, )
    • désavantager werkwoord (désavantage, désavantages, désavantageons, désavantagez, )
    • faire tort à werkwoord
  2. kwaad doen (aandoen)
    faire du mal; causer
    • faire du mal werkwoord
    • causer werkwoord (cause, causes, causons, causez, )
  3. kwaad doen (misdrijven)

Conjugations for kwaad doen:

o.t.t.
  1. doe kwaad
  2. doet kwaad
  3. doet kwaad
  4. doen kwaad
  5. doen kwaad
  6. doen kwaad
o.v.t.
  1. deed kwaad
  2. deed kwaad
  3. deed kwaad
  4. deden kwaad
  5. deden kwaad
  6. deden kwaad
v.t.t.
  1. heb kwaad gedaan
  2. hebt kwaad gedaan
  3. heeft kwaad gedaan
  4. hebben kwaad gedaan
  5. hebben kwaad gedaan
  6. hebben kwaad gedaan
v.v.t.
  1. had kwaad gedaan
  2. had kwaad gedaan
  3. had kwaad gedaan
  4. hadden kwaad gedaan
  5. hadden kwaad gedaan
  6. hadden kwaad gedaan
o.t.t.t.
  1. zal kwaad doen
  2. zult kwaad doen
  3. zal kwaad doen
  4. zullen kwaad doen
  5. zullen kwaad doen
  6. zullen kwaad doen
o.v.t.t.
  1. zou kwaad doen
  2. zou kwaad doen
  3. zou kwaad doen
  4. zouden kwaad doen
  5. zouden kwaad doen
  6. zouden kwaad doen
en verder
  1. ben kwaad gedaan
  2. bent kwaad gedaan
  3. is kwaad gedaan
  4. zijn kwaad gedaan
  5. zijn kwaad gedaan
  6. zijn kwaad gedaan
diversen
  1. doe kwaad!
  2. doet kwaad!
  3. kwaad gedaan
  4. kwaaddoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kwaad doen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agir mal kwaad doen; misdrijven
causer aandoen; kwaad doen aandoen; aanrichten; aanstichten; babbelen; berokkenen; bomen; communiceren; converseren; een boom opzetten; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; losmaken; praten; resultaat; resulteren; snateren; spreken; teweegbrengen; tot gevolg hebben; uitmonden; veroorzaken; verwekken; wauwelen; zwammen
causer des dégâts kwaad doen; nadelig zijn; schaden benadelen; duperen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
desservir kwaad doen; nadelig zijn; schaden afdekken; afruimen; benadelen; nadeel berokkenen; opruimen
duper kwaad doen; nadelig zijn; schaden afzetten; bedonderen; bedotten; bedriegen; beduvelen; beet nemen; belazeren; benadelen; besodemieteren; bezwendelen; foppen; in de maling nemen; misleiden; nadeel berokkenen; om de tuin leiden; op een dwaalspoor zetten; oplichten; te pakken nemen; tillen; verneuken; voor de gek houden; zwendelen
désavantager kwaad doen; nadelig zijn; schaden achterstellen; benadelen; discrimineren; duperen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
endommager kwaad doen; nadelig zijn; schaden aantasten; aanvreten; bederven; benadelen; beschadigen; nadeel berokkenen
faire du mal aandoen; kwaad doen; misdrijven grieven; knauwen; krenken; kwetsen; leed berokkenen; pijn bezorgen; pijn doen; verwonden; zeer doen
faire du mal à quelqu'un kwaad doen; misdrijven benadelen; deren; nadeel berokkenen; zich aan iemand vergrijpen
faire tort à kwaad doen; nadelig zijn; schaden aantasten; achterstellen; benadelen; bezoedelen; discrimineren; duperen; eer door het slijk halen; folteren; grieven; krenken; kwellen; kwetsen; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; verwonden; zeer doen
nuire kwaad doen; nadelig zijn; schaden aantasten; aanvreten; bederven; benadelen; beschadigen; bezoedelen; duperen; eer door het slijk halen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; omlaagbrengen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden
nuire à kwaad doen; nadelig zijn; schaden aantasten; aanvreten; afbreuk doen aan; bederven; benadelen; beschadigen; grieven; krenken; kwetsen; nadeel berokkenen; nadelig zijn voor; pijn doen; schaden; zeer doen
porter préjudice à kwaad doen; nadelig zijn; schaden achterstellen; afbreuk doen aan; belasteren; benadelen; beschadigen; deren; discrimineren; kwaadspreken; lasteren; nadeel berokkenen; schaden; smaden

Verwante vertalingen van kwaad doen