Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. kwijl:
  2. kwijlen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kwijl (Nederlands) in het Frans

kwijl:

kwijl [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kwijl (speeksel; spog; spuug)
    la salive; la bave; le crachats
    • salive [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bave [la ~] zelfstandig naamwoord
    • crachats [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. de kwijl (slijmachtig speeksel)
    la bave
    • bave [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kwijl:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bave kwijl; slijmachtig speeksel; speeksel; spog; spuug slijm
crachats kwijl; speeksel; spog; spuug sputum
salive kwijl; speeksel; spog; spuug

Verwante woorden van "kwijl":


Wiktionary: kwijl

kwijl
noun
  1. salive épaisse et visqueux qui découler de la bouche.
  2. physiologie|fr liquide clair, alcalin, produire par les glande salivaire placées autour de la bouche et qui commencer la digestion des aliments.

Cross Translation:
FromToVia
kwijl bave drivel — saliva, drool

kwijlen:

kwijlen werkwoord (kwijl, kwijlt, kwijlde, kwijlden, gekwijld)

  1. kwijlen (zeveren)
    baver; bavarder; papoter; radoter; bredouiller; rabâcher; jacasser; caqueter; parler dans le vide
    • baver werkwoord (bave, baves, bavons, bavez, )
    • bavarder werkwoord (bavarde, bavardes, bavardons, bavardez, )
    • papoter werkwoord (papote, papotes, papotons, papotez, )
    • radoter werkwoord (radote, radotes, radotons, radotez, )
    • bredouiller werkwoord (bredouille, bredouilles, bredouillons, bredouillez, )
    • rabâcher werkwoord (rabâche, rabâches, rabâchons, rabâchez, )
    • jacasser werkwoord (jacasse, jacasses, jacassons, jacassez, )
    • caqueter werkwoord (caquette, caquettes, caquetons, caquetez, )

Conjugations for kwijlen:

o.t.t.
  1. kwijl
  2. kwijlt
  3. kwijlt
  4. kwijlen
  5. kwijlen
  6. kwijlen
o.v.t.
  1. kwijlde
  2. kwijlde
  3. kwijlde
  4. kwijlden
  5. kwijlden
  6. kwijlden
v.t.t.
  1. heb gekwijld
  2. hebt gekwijld
  3. heeft gekwijld
  4. hebben gekwijld
  5. hebben gekwijld
  6. hebben gekwijld
v.v.t.
  1. had gekwijld
  2. had gekwijld
  3. had gekwijld
  4. hadden gekwijld
  5. hadden gekwijld
  6. hadden gekwijld
o.t.t.t.
  1. zal kwijlen
  2. zult kwijlen
  3. zal kwijlen
  4. zullen kwijlen
  5. zullen kwijlen
  6. zullen kwijlen
o.v.t.t.
  1. zou kwijlen
  2. zou kwijlen
  3. zou kwijlen
  4. zouden kwijlen
  5. zouden kwijlen
  6. zouden kwijlen
diversen
  1. kwijl!
  2. kwijlt!
  3. gekwijld
  4. kwijlend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

kwijlen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. kwijlen
    l'action de baver

Vertaal Matrix voor kwijlen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
action de baver kwijlen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bavarder kwijlen; zeveren babbelen; bomen; communiceren; converseren; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; leuteren; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; verbabbelen; verpraten; wartaal spreken; wauwelen; zwammen
baver kwijlen; zeveren
bredouiller kwijlen; zeveren bazelen; hakkelen; haperen; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; stamelen; stoethaspelen; stotteren; wauwelen
caqueter kwijlen; zeveren babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
jacasser kwijlen; zeveren babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
papoter kwijlen; zeveren babbelen; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen
parler dans le vide kwijlen; zeveren keuvelen; kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen
rabâcher kwijlen; zeveren etteren; griepen; klieren; leuteren; zeiken
radoter kwijlen; zeveren kletspraat verkopen; lullen; zeveren; zwammen; zwetsen

Verwante woorden van "kwijlen":


Wiktionary: kwijlen

kwijlen
verb
  1. een vloed van speeksel dat uit de mond loopt
kwijlen
Cross Translation:
FromToVia
kwijlen baver dribble — to let saliva drip from the mouth
kwijlen baver drivel — to have saliva drip from the mouth
kwijlen baver slaver — to drool saliva
kwijlen baver slobber — To allow saliva or liquid to run from one's mouth
kwijlen baver geifern — Speichel aus dem Mund fließen lassen