Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lichten (Nederlands) in het Frans

lichten:

lichten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de lichten
    la lumières

lichten werkwoord (licht, lichtte, lichtten, gelicht)

  1. lichten (bliksemen; weerlichten)
    foudroyer; donner des éclairs; lever; décharger
    • foudroyer werkwoord (foudroie, foudroies, foudroyons, foudroyez, )
    • lever werkwoord (lève, lèves, levons, levez, )
    • décharger werkwoord (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
  2. lichten (naar boven trekken; omhoog trekken; omhoog rukken)
    tirer vers le haut; monter; lever; soulever
    • tirer vers le haut werkwoord
    • monter werkwoord (monte, montes, montons, montez, )
    • lever werkwoord (lève, lèves, levons, levez, )
    • soulever werkwoord (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
  3. lichten (verwijderen; afnemen; ecarteren; )
    éloigner; renvoyer; écarter; repousser; se débarrasser de; chasser; expulser; aliéner
    • éloigner werkwoord (éloigne, éloignes, éloignons, éloignez, )
    • renvoyer werkwoord (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • écarter werkwoord (écarte, écartes, écartons, écartez, )
    • repousser werkwoord (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • se débarrasser de werkwoord
    • chasser werkwoord (chasse, chasses, chassons, chassez, )
    • expulser werkwoord (expulse, expulses, expulsons, expulsez, )
    • aliéner werkwoord (aliène, aliènes, aliénons, aliénez, )
  4. lichten (flitsen; oplichten)
    briller; foudroyer; fulgurer; faire des éclairs; donner des éclairs; provoquer un éclat de lumière; jaillir; décharger
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • foudroyer werkwoord (foudroie, foudroies, foudroyons, foudroyez, )
    • fulgurer werkwoord (fulgure, fulgures, fulgurons, fulgurez, )
    • faire des éclairs werkwoord
    • jaillir werkwoord (jaillis, jaillit, jaillissons, jaillissez, )
    • décharger werkwoord (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
  5. lichten (licht worden)
  6. lichten (optillen; opheffen; heffen; )
    lever; hisser; élever; soulever; monter
    • lever werkwoord (lève, lèves, levons, levez, )
    • hisser werkwoord (hisse, hisses, hissons, hissez, )
    • élever werkwoord (élève, élèves, élevons, élevez, )
    • soulever werkwoord (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
    • monter werkwoord (monte, montes, montons, montez, )
  7. lichten (buslichten)

Conjugations for lichten:

o.t.t.
  1. licht
  2. licht
  3. licht
  4. lichten
  5. lichten
  6. lichten
o.v.t.
  1. lichtte
  2. lichtte
  3. lichtte
  4. lichtten
  5. lichtten
  6. lichtten
v.t.t.
  1. heb gelicht
  2. hebt gelicht
  3. heeft gelicht
  4. hebben gelicht
  5. hebben gelicht
  6. hebben gelicht
v.v.t.
  1. had gelicht
  2. had gelicht
  3. had gelicht
  4. hadden gelicht
  5. hadden gelicht
  6. hadden gelicht
o.t.t.t.
  1. zal lichten
  2. zult lichten
  3. zal lichten
  4. zullen lichten
  5. zullen lichten
  6. zullen lichten
o.v.t.t.
  1. zou lichten
  2. zou lichten
  3. zou lichten
  4. zouden lichten
  5. zouden lichten
  6. zouden lichten
en verder
  1. is gelicht
  2. zijn gelicht
diversen
  1. licht!
  2. licht!
  3. gelicht
  4. lichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor lichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
jaillir opwellen
lumières lichten
monter klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aliéner afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
briller flitsen; lichten; oplichten blaken; blinken; excelleren; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; glitteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht uitzenden; onderscheiden; overtreffen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
chasser afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afhouden; bannen; bezweren; buitensluiten; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; uitbannen; uitdrijven; uitsluiten; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; voortjagen; wegjagen; weren
commencer à faire jour licht worden; lichten aanbreken van de dag; dagen; gloren
donner des éclairs bliksemen; flitsen; lichten; oplichten; weerlichten
décharger bliksemen; flitsen; lichten; oplichten; weerlichten aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afscheiden; afschieten; afslachten; afvloeien; afvoeren; afvuren; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lossen; lozen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontheffen; ontladen; ontslaan; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitladen; uitscheiden; uitschenken; uitstoten; uitsturen; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; verzenden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; wegsturen; wegzenden; zuiveren
expulser afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken bannen; bezweren; deporteren; eraf schoppen; uitbannen; uitdrijven; uitgooien; uitstoten; uitwerpen; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen
faire des éclairs flitsen; lichten; oplichten
faire la levée buslichten; lichten
foudroyer bliksemen; flitsen; lichten; oplichten; weerlichten
fulgurer flitsen; lichten; oplichten
hisser heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen heffen; hieuwen; hieven; hijsen; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; omhoog heffen; omhoogrukken; omhoogtrekken; opheffen; ophijsen; takelen; v. takelwerk voorzien
jaillir flitsen; lichten; oplichten borrelen; in het hoofd opkomen; opwellen; spatten; spetteren; vlammen; vlammen uitslaan; wellen
lever bliksemen; heffen; lichten; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen; weerlichten aanwassen; afhalen; afnemen; expanderen; gaan staan; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de hoogte steken; meenemen; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; nullificeren; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogstijgen; ondervangen; openen; ophalen; opheffen; ophijsen; opstaan; opzwellen; rijzen; stijgen; takelen; teniet doen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; verheffen; verijdelen; vermeerderen; vernietigen; verruimen; verwijden; weghalen; wegnemen; zwellen
lever les lettres buslichten; lichten
monter heffen; lichten; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen assembleren; beklimmen; bestijgen; bevorderd worden; ensceneren; gaan staan; hogerop komen; in elkaar zetten; in scene zetten; jezelf opwerken; klimmen; koppelen; monteren; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven gaan; naar boven klimmen; naar boven stappen; naar boven tillen; omhoog gaan; omhoogdragen; omhooggaan; omhoogheffen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhooglopen; omhoogrijzen; omhoogrukken; omhoogstappen; omhoogstijgen; opgaan; opklauteren; opklimmen; oprijden; oprijzen; opstaan; opstijgen; opvliegen; opwaarts dragen; opwaarts gaan; opwaarts rijden; opwerken; paardrijden; rijzen; stijgen; uit een minder gunstige positie vooruitkomen; verheffen; vooruitkomen; zich opwerken
provoquer un éclat de lumière flitsen; lichten; oplichten
renvoyer afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afmarcheren; afschepen; afschrikken; afwimpelen; bang maken; echoën; galmen; laten inrukken; omruilen; omwisselen; ontheffen; ontslaan; opschorten; opschuiven; opsturen; pasporteren; posten; reflecteren; rekken; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; sturen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; toezenden; uitstellen; uitsturen; verdagen; verschrikken; verschuiven; vertragen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; voor zich uitschuiven; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegsturen; wegzenden; wisselen
repousser afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken abstineren; afduwen; afhouden; afketsen; afkeuren; afschepen; afschrikken; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; bang maken; bedanken; buitensluiten; evacueren; laten passeren; leegruimen; onthouden; ontruimen; opduwen; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; schuivend verplaatsen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; terugwijzen; uitsluiten; uitstellen; verdedigen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; versmaden; verstoten; vertragen; verweren; verwerpen; verzetten; voor zich uitschuiven; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegschuiven; wegstemmen; wegsturen; weren
se débarrasser de afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken loskomen; ontdoen; ontsnappen; vrijkomen; zich bevrijden; zich van iets ontdoen
se lever licht worden; lichten gaan staan; omhoogkomen; omhoogrijzen; oprijzen; opstaan; overeind komen; rijzen; verheffen
soulever heffen; lichten; naar boven trekken; omhoog brengen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; erop vooruit gaan; heffen; hijsen; naar boven tillen; naar voren brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogleiden; omhoogrukken; omhoogtillen; omklappen; op tafel leggen; ophalen; opheffen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opperen; opvijzelen; opwaaien; opwerpen; poneren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; vooruitkomen; vorderen
tirer vers le haut lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken omhoogrukken; omhoogtrekken
écarter afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken afdanken; afhouden; afkeren; afwenden; afweren; ecarteren; evacueren; leegruimen; ontruimen; opensperren; pareren; spreidbeweging; terughouden; verdedigen; verwaarlozen; verweren; wegcijferen; weren
élever heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen fokken; funderen; gronden; grondvesten; grootbrengen; heffen; hoger maken; hoger worden; instellen; invoeren; kweken; omhoog doen; omhoogkomen; opfokken; ophogen; oprichten; opstijgen; opvliegen; opvoeden; stichten; verhogen; vormen
éloigner afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken

Wiktionary: lichten

lichten
Cross Translation:
FromToVia
lichten illuminer; allumer light — to illuminate