Nederlands

Uitgebreide vertaling voor onderuitgaan (Nederlands) in het Frans

onderuitgaan:

onderuitgaan werkwoord (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)

  1. onderuitgaan (uitschuiven; slippen; uitglibberen; )
    glisser; déraper; faire un vol plané; trébucher
    • glisser werkwoord (glisse, glisses, glissons, glissez, )
    • déraper werkwoord (dérape, dérapes, dérapons, dérapez, )
    • trébucher werkwoord (trébuche, trébuches, trébuchons, trébuchez, )
  2. onderuitgaan (op zijn bek gaan; vallen; ten val komen)
    tomber; échouer; faire la culbute; rater; être un flop; ne pas réussir; basculer; renverser; trébucher; se casser la gueule; tomber à terre
    • tomber werkwoord (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • échouer werkwoord (échoue, échoues, échouons, échouez, )
    • faire la culbute werkwoord
    • rater werkwoord (rate, rates, ratons, ratez, )
    • être un flop werkwoord
    • ne pas réussir werkwoord
    • basculer werkwoord (bascule, bascules, basculons, basculez, )
    • renverser werkwoord (renverse, renverses, renversons, renversez, )
    • trébucher werkwoord (trébuche, trébuches, trébuchons, trébuchez, )
    • tomber à terre werkwoord

Conjugations for onderuitgaan:

o.t.t.
  1. ga onderuit
  2. gaat onderuit
  3. gaat onderuit
  4. gaan onderuit
  5. gaan onderuit
  6. gaan onderuit
o.v.t.
  1. ging onderuit
  2. ging onderuit
  3. ging onderuit
  4. gingen onderuit
  5. gingen onderuit
  6. gingen onderuit
v.t.t.
  1. ben onderuit gegaan
  2. bent onderuit gegaan
  3. is onderuit gegaan
  4. zijn onderuit gegaan
  5. zijn onderuit gegaan
  6. zijn onderuit gegaan
v.v.t.
  1. was onderuit gegaan
  2. was onderuit gegaan
  3. was onderuit gegaan
  4. waren onderuit gegaan
  5. waren onderuit gegaan
  6. waren onderuit gegaan
o.t.t.t.
  1. zal onderuitgaan
  2. zult onderuitgaan
  3. zal onderuitgaan
  4. zullen onderuitgaan
  5. zullen onderuitgaan
  6. zullen onderuitgaan
o.v.t.t.
  1. zou onderuitgaan
  2. zou onderuitgaan
  3. zou onderuitgaan
  4. zouden onderuitgaan
  5. zouden onderuitgaan
  6. zouden onderuitgaan
diversen
  1. ga onderuit!
  2. gaat onderuit!
  3. onderuit gegaan
  4. onderuit gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

onderuitgaan [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. onderuitgaan
    la bévue
    • bévue [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor onderuitgaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bévue onderuitgaan abuis; begaan van een blunder; blunder; blunderen; domheid; dwaling; enormiteit; flater; fout; giller; misgreep; misrekening; misschot; misser; misslag; misstap; misverstand; vergissing
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
basculer onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen buitelen; dompen; duikelen; flikkeren; kantelen; kapseizen; kelderen; kiepen; kieperen; neervallen; omkantelen; omrollen; omvallen; omver kiepen; omverslaan; omvervallen; op de grond vallen; over een kant vallen; tuimelen; vallen
déraper onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten slippen; uitglijden
faire la culbute onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen buitelen; duikelen
faire un vol plané onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten
glisser onderuitgaan; slippen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; wegschieten afdalen; afglijden; eraf glijden; floepen; glibberen; glijden; glippen; landen; naar beneden dalen; naar beneden glijden; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaag glijden; omlaagkomen; roetsjen; slippen; snel bewegen; toestoppen; uitglijden; wegglippen
ne pas réussir onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen
rater onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; falen; floppen; iets mislopen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; missen; stranden; verkeerd lopen
renverser onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen amenderen; buitelen; doen buigen; dompen; duikelen; herzien; kantelen; keren; kiepen; modificeren; omblazen; ombuigen; omduwen; omgieten; omgooien; omkeren; omkiepen; omkieperen; omspringen; omstoten; omver kiepen; omvergooien; omverrijden; omverslaan; omverspringen; omverstoten; omvertrekken; omverwaaien; omverwerpen; omwaaien; omwerken; omwerpen; overheen rijden; overkiepen; overrijden; ten val brengen; teruggaan; veranderen; wijzigen; wippen
se casser la gueule onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen sodemieteren
tomber onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afdalen; afhangen; buitelen; doen neerstorten; duikelen; eraf vallen; flikkeren; hangen; kelderen; kiepen; kieperen; landen; naar beneden dalen; naar beneden donderen; naar beneden komen; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerdalen; neerkomen; neerstorten; omlaagkomen; omlaagstorten; omlaagvallen; omrollen; omvallen; omvervallen; op de grond komen; terechtkomen; tuimelen; vallen; zakken
tomber à terre onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen
trébucher onderuitgaan; op zijn bek gaan; slippen; ten val komen; uitglibberen; uitglijden; uitschieten; uitschuiven; vallen; wegschieten struikelen
échouer onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; begeven; falen; flippen; floppen; in de puree lopen; landen; misgaan; mislopen; mislukken; neerkomen; op de grond komen; stranden; terechtkomen; verkeerd lopen
être un flop onderuitgaan; op zijn bek gaan; ten val komen; vallen afgaan; falen; floppen; in de puree lopen; misgaan; mislopen; mislukken; stranden; verkeerd lopen