Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ontslaan (Nederlands) in het Frans

ontslaan:

ontslaan werkwoord (ontsla, ontslaat, ontsloeg, ontsloegen, ontslagen)

  1. ontslaan (wegsturen; ontheffen; verzenden; wegzenden; uitsturen)
    licencier; décharger; renvoyer; congédier; démettre
    • licencier werkwoord (licencie, licencies, licencions, licenciez, )
    • décharger werkwoord (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • renvoyer werkwoord (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • congédier werkwoord (congédie, congédies, congédions, congédiez, )
    • démettre werkwoord (démets, démet, démettons, démettez, )

Conjugations for ontslaan:

o.t.t.
  1. ontsla
  2. ontslaat
  3. ontslaat
  4. ontslaan
  5. ontslaan
  6. ontslaan
o.v.t.
  1. ontsloeg
  2. ontsloeg
  3. ontsloeg
  4. ontsloegen
  5. ontsloegen
  6. ontsloegen
v.t.t.
  1. heb ontslagen
  2. hebt ontslagen
  3. heeft ontslagen
  4. hebben ontslagen
  5. hebben ontslagen
  6. hebben ontslagen
v.v.t.
  1. had ontslagen
  2. had ontslagen
  3. had ontslagen
  4. hadden ontslagen
  5. hadden ontslagen
  6. hadden ontslagen
o.t.t.t.
  1. zal ontslaan
  2. zult ontslaan
  3. zal ontslaan
  4. zullen ontslaan
  5. zullen ontslaan
  6. zullen ontslaan
o.v.t.t.
  1. zou ontslaan
  2. zou ontslaan
  3. zou ontslaan
  4. zouden ontslaan
  5. zouden ontslaan
  6. zouden ontslaan
en verder
  1. ben ontslagen
  2. bent ontslagen
  3. is ontslagen
  4. zijn ontslagen
  5. zijn ontslagen
  6. zijn ontslagen
diversen
  1. ontsla!
  2. ontslaat!
  3. ontslagen
  4. ontslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ontslaan [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. ontslaan (uit de dienst ontslaan; afschaffen; afdanken)
    le licenciement; le renvoi; le virement

Vertaal Matrix voor ontslaan:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
licenciement afdanken; afschaffen; ontslaan; uit de dienst ontslaan ontslag
renvoi afdanken; afschaffen; ontslaan; uit de dienst ontslaan afdanking; bekendmaking; bericht; boer; boertje; boodschap; burp; congé; gewag; mededeling; melding; opgave; oprisping; referentie; relaas; tijding; uitspraak; vermelding; verwijzing; verwittiging
virement afdanken; afschaffen; ontslaan; uit de dienst ontslaan bankgiro; giro; opzwaai; overboeking; overmaking; overschrijving; zwenking
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
congédier ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; ecarteren; eruit gooien; van zijn positie verdrijven; vrijaf geven; vrijgeven
décharger ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afscheiden; afschieten; afslachten; afvloeien; afvoeren; afvuren; bliksemen; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lossen; lozen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontladen; oplichten; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitladen; uitscheiden; uitschenken; uitstoten; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; weerlichten; zuiveren
démettre ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; ecarteren; eruit gooien; ontzetten; uit de macht ontzetten; van zijn positie verdrijven
licencier ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven
renvoyer ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden afmarcheren; afnemen; afschepen; afschrikken; afwimpelen; afzonderen; bang maken; ecarteren; echoën; galmen; laten inrukken; lichten; omruilen; omwisselen; opschorten; opschuiven; opsturen; pasporteren; posten; reflecteren; rekken; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; sturen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; toezenden; uitstellen; verdagen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; vertragen; vervreemden; verwijderen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; voor zich uitschuiven; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden; wisselen

Antoniemen van "ontslaan":


Verwante definities voor "ontslaan":

  1. hem weer naar huis laten gaan1
    • hij werd uit het ziekenhuis ontslagen1
  2. zeggen dat hij niet meer voor je mag werken1
    • de directeur ontsloeg de man die te laat kwam1


Verwante vertalingen van ontslaan