Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opblazen (Nederlands) in het Frans

opblazen:

opblazen werkwoord (blaas op, blaast op, blies op, bliezen op, opgeblazen)

  1. opblazen (overdreven voorstellen; overdrijven; opkloppen; aandikken; opschroeven)
    exagérer; souligner; charger; enfler; grossir; renforcer; outrer
    • exagérer werkwoord (exagère, exagères, exagérons, exagérez, )
    • souligner werkwoord (souligne, soulignes, soulignons, soulignez, )
    • charger werkwoord (charge, charges, chargeons, chargez, )
    • enfler werkwoord (enfle, enfles, enflons, enflez, )
    • grossir werkwoord (grossis, grossit, grossissons, grossissez, )
    • renforcer werkwoord (renforce, renforces, renforçons, renforcez, )
    • outrer werkwoord
  2. opblazen (iets overdreven voorstellen; overdrijven; opkloppen; aandikken)
    exagérer; renforcer; grossir
    • exagérer werkwoord (exagère, exagères, exagérons, exagérez, )
    • renforcer werkwoord (renforce, renforces, renforçons, renforcez, )
    • grossir werkwoord (grossis, grossit, grossissons, grossissez, )
  3. opblazen (laten exploderen)
    gonfler; exploser; se ballonner; bomber; bouffer; grossir; enfler; se gonfler
    • gonfler werkwoord (gonfle, gonfles, gonflons, gonflez, )
    • exploser werkwoord (explose, exploses, explosons, explosez, )
    • se ballonner werkwoord
    • bomber werkwoord (bombe, bombes, bombons, bombez, )
    • bouffer werkwoord (bouffe, bouffes, bouffons, bouffez, )
    • grossir werkwoord (grossis, grossit, grossissons, grossissez, )
    • enfler werkwoord (enfle, enfles, enflons, enflez, )
    • se gonfler werkwoord

Conjugations for opblazen:

o.t.t.
  1. blaas op
  2. blaast op
  3. blaast op
  4. blazen op
  5. blazen op
  6. blazen op
o.v.t.
  1. blies op
  2. blies op
  3. blies op
  4. bliezen op
  5. bliezen op
  6. bliezen op
v.t.t.
  1. heb opgeblazen
  2. hebt opgeblazen
  3. heeft opgeblazen
  4. hebben opgeblazen
  5. hebben opgeblazen
  6. hebben opgeblazen
v.v.t.
  1. had opgeblazen
  2. had opgeblazen
  3. had opgeblazen
  4. hadden opgeblazen
  5. hadden opgeblazen
  6. hadden opgeblazen
o.t.t.t.
  1. zal opblazen
  2. zult opblazen
  3. zal opblazen
  4. zullen opblazen
  5. zullen opblazen
  6. zullen opblazen
o.v.t.t.
  1. zou opblazen
  2. zou opblazen
  3. zou opblazen
  4. zouden opblazen
  5. zouden opblazen
  6. zouden opblazen
en verder
  1. ben opgeblazen
  2. bent opgeblazen
  3. is opgeblazen
  4. zijn opgeblazen
  5. zijn opgeblazen
  6. zijn opgeblazen
diversen
  1. blaas op!
  2. blaast op!
  3. opgeblazen
  4. opblazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

opblazen

  1. opblazen (laten exploderen)

Vertaal Matrix voor opblazen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouffer oppeuzelen; opvreten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bomber laten exploderen; opblazen bollen; opbollen
bouffer laten exploderen; opblazen bikken; bollen; brassen; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; laven; lekker eten; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; onfatsoenlijk eten; opbollen; opeten; oppeuzelen; opvreten; savoureren; schaften; schransen; schrokken; slempen; smikkelen; smullen; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zitten proppen; zwelgen
charger aandikken; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven aanklagen; aantijgen; beladen; belasten; beschuldigen; betichten; bevelen; bevrachten; bezwaren; commanderen; decreteren; farceren; gebieden; gelasten; geweer laden; gewicht toevoegen; incrimineren; inladen; insinueren; laden; op iets laden; opdragen; opladen; opladen elektriciteit; opnieuw laden; opvullen; ten laste leggen; verdacht maken; verdenken; verladen; verordenen; verzwaren; vullen; zwaarder maken
enfler aandikken; laten exploderen; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven bollen; expanderen; opbollen; openen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
exagérer aandikken; iets overdreven voorstellen; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven grootspreken; opscheppen
exploser laten exploderen; opblazen aan stukken springen; exploderen; klappen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uiteenspatten
gonfler laten exploderen; opblazen dik worden; doen zwellen; expanderen; farceren; opdrijven; openen; opschroeven; opvullen; opzwellen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; veel doen stijgen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; vullen; zwellen
grossir aandikken; iets overdreven voorstellen; laten exploderen; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bollen; de hoogte ingaan; dik worden; dikker worden; expanderen; geconcentreerder worden; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opbollen; openen; opzetten; opzwellen; rijzen; stijgen; stollen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verbreiden; verdikken; vergroten; vermeerderen; verruimen; verwijden; zwellen
outrer aandikken; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven
renforcer aandikken; iets overdreven voorstellen; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven aanhalen; aanscherpen; bevestigen; bezwaren; consolideren; ergens aan bevestigen; gewicht toevoegen; intensiveren; sterken; sterker maken; sterker worden; toespitsen; vastmaken; vastzetten; verhevigen; verscherpen; versterken; verstevigen; verzwaren; zwaarder maken
sauter een sprongetje maken; geslachtsgemeenschap hebben; kastanjes poffen; kletteren; neuken; over iets springen; overslaan; poffen; rammelen; springen; uiteenspatten; vozen
se ballonner laten exploderen; opblazen bollen; opbollen
se gonfler laten exploderen; opblazen bollen; opbollen; opzwellen; uitdijen; uitzwellen; zwellen
souligner aandikken; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven accentueren; beklemtonen; benadrukken; betonen; onderstrepen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
sauter laten exploderen; opblazen

Wiktionary: opblazen

opblazen
verb
  1. Augmenter de volume, faire saillir.
  2. Copier une image dans un format supérieur.

Cross Translation:
FromToVia
opblazen gonfler; bouffir; boursoufler bloat — to fill soft substance with gas, water, etc
opblazen inflation inflation — expansion or increase in size