Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. opsporen:
  2. Wiktionary:
  3. Gebruikers suggesties voor opsporen:
    • détecter


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opsporen (Nederlands) in het Frans

opsporen:

opsporen werkwoord (spoor op, spoort op, spoorde op, spoorden op, opgespoord)

  1. opsporen (ontwaren; ontdekken)
    découvrir; discerner
    • découvrir werkwoord (découvre, découvres, découvrons, découvrez, )
    • discerner werkwoord (discerne, discernes, discernons, discernez, )
  2. opsporen (traceren; lokaliseren; vinden)
    trouver; tracer; déterminer; dépister; localiser; découvrir
    • trouver werkwoord (trouve, trouves, trouvons, trouvez, )
    • tracer werkwoord (trace, traces, traçons, tracez, )
    • déterminer werkwoord (détermine, détermines, déterminons, déterminez, )
    • dépister werkwoord (dépiste, dépistes, dépistons, dépistez, )
    • localiser werkwoord (localise, localises, localisons, localisez, )
    • découvrir werkwoord (découvre, découvres, découvrons, découvrez, )

Conjugations for opsporen:

o.t.t.
  1. spoor op
  2. spoort op
  3. spoort op
  4. sporen op
  5. sporen op
  6. sporen op
o.v.t.
  1. spoorde op
  2. spoorde op
  3. spoorde op
  4. spoorden op
  5. spoorden op
  6. spoorden op
v.t.t.
  1. heb opgespoord
  2. hebt opgespoord
  3. heeft opgespoord
  4. hebben opgespoord
  5. hebben opgespoord
  6. hebben opgespoord
v.v.t.
  1. had opgespoord
  2. had opgespoord
  3. had opgespoord
  4. hadden opgespoord
  5. hadden opgespoord
  6. hadden opgespoord
o.t.t.t.
  1. zal opsporen
  2. zult opsporen
  3. zal opsporen
  4. zullen opsporen
  5. zullen opsporen
  6. zullen opsporen
o.v.t.t.
  1. zou opsporen
  2. zou opsporen
  3. zou opsporen
  4. zouden opsporen
  5. zouden opsporen
  6. zouden opsporen
en verder
  1. ben opgespoord
  2. bent opgespoord
  3. is opgespoord
  4. zijn opgespoord
  5. zijn opgespoord
  6. zijn opgespoord
diversen
  1. spoor op!
  2. spoort op!
  3. opgespoord
  4. opsporend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opsporen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
discerner ontdekken; ontwaren; opsporen aanschouwen; bekijken; een ereteken geven; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; van elkaar onderscheiden; zien
découvrir lokaliseren; ontdekken; ontwaren; opsporen; traceren; vinden achter komen; achterhalen; bloot leggen; blootleggen; ontdekken; onthullen; ontknopen; ontmaskeren; ontmoeten; ontraadselen; ontrafelen; ontsluiten; ontwarren; openbreken; opendoen; openen; openleggen; openmaken; oplossen; opsnuffelen; plaats toekennen; plaatsen; reveleren; te weten komen; tegenkomen; treffen; uitvissen; vinden
dépister lokaliseren; opsporen; traceren; vinden
déterminer lokaliseren; opsporen; traceren; vinden adviseren; afwegen; bepalen; bestemmen; constateren; definiëren; determineren; een ereteken geven; iets aanraden; ingeven; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; nader omschrijven; omschrijven; onderscheiden; overdenken; overwegen; plaats toekennen; plaatsen; preciseren; raden; suggereren; typeren; vaststellen
localiser lokaliseren; opsporen; traceren; vinden plaats toekennen; plaatsen; vinden
tracer lokaliseren; opsporen; traceren; vinden afbakenen; afpalen; afzetten; begrenzen; krabbelen; met pen overtekenen; omlijnen; overtrekken; tekenen; terecht brengen; traceren; uitstippelen; uittekenen; uitzetten
trouver lokaliseren; opsporen; traceren; vinden aantreffen; achterhalen; ontdekken; ontmoeten; plaats toekennen; plaatsen; te weten komen; tegenkomen; terecht brengen; treffen; vinden

Wiktionary: opsporen

opsporen
verb
  1. chasse|fr découvrir un animal qu’on chasser suivre ses traces.