Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. opzien:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opzien (Nederlands) in het Frans

opzien:

opzien [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het opzien (opschudding; sensatie; verwarring)
    la commotion; l'agitation; l'émoi; le tumulte; la sensation

opzien werkwoord (zie op, ziet op, zag op, zagen op, opgezien)

  1. opzien (verrast opkijken; opkijken)

Conjugations for opzien:

o.t.t.
  1. zie op
  2. ziet op
  3. ziet op
  4. zien op
  5. zien op
  6. zien op
o.v.t.
  1. zag op
  2. zag op
  3. zag op
  4. zagen op
  5. zagen op
  6. zagen op
v.t.t.
  1. heb opgezien
  2. hebt opgezien
  3. heeft opgezien
  4. hebben opgezien
  5. hebben opgezien
  6. hebben opgezien
v.v.t.
  1. had opgezien
  2. had opgezien
  3. had opgezien
  4. hadden opgezien
  5. hadden opgezien
  6. hadden opgezien
o.t.t.t.
  1. zal opzien
  2. zult opzien
  3. zal opzien
  4. zullen opzien
  5. zullen opzien
  6. zullen opzien
o.v.t.t.
  1. zou opzien
  2. zou opzien
  3. zou opzien
  4. zouden opzien
  5. zouden opzien
  6. zouden opzien
diversen
  1. zie op!
  2. ziet op!
  3. opgezien
  4. opziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opzien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agitation opschudding; opzien; sensatie; verwarring agitatie; beroering; beroeringen; beweeglijkheid; gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker; gewoel; gisting; ongedurigheid; onrust; onrustigheid; oproer; opstand; opstootje; rebellie; rel; roerigheid; tegenstand; verzet; volksoproer; vuistgevecht; weerstand
commotion opschudding; opzien; sensatie; verwarring deining; ophef; opschudding; rep
sensation opschudding; opzien; sensatie; verwarring emotie; gemoedsbeweging; gevoel; gewaarwording; instinct; intuïtie; ontroering; prikkeling; sensatie; vertedering; zintuiglijke gewaarwording
tumulte opschudding; opzien; sensatie; verwarring agitatie; beroering; drukte; gebrul; gebulder; gedruis; geharrewar; gekrijs; geluid; geraas; geschreeuw; gewoel; grote menigte; heibel; heksenketel; herrie; kabaal; kouwe drukte; lawaai; leven; ongedurigheid; onrust; ophef; oproer; opschudding; opstand; opstootje; pandemonium; rel; rumoer; spektakel; toeloop; tumult; veel mensen; volksoproer; vuistgevecht
émoi opschudding; opzien; sensatie; verwarring agitatie; beroering; drukte; geraas; gewoel; heibel; heksenketel; lawaai; leven; ongedurigheid; onrust; opschudding; pandemonium; rep; rumoer; tumult
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
s'étonner opkijken; opzien; verrast opkijken met open mond staan; perplex staan; verbaasd staan; verbaasd zijn; verrast zijn; verwonderd zijn; zich afvragen; zich verwonderen
être surpris opkijken; opzien; verrast opkijken verbaasd staan; verbaasd zijn; verrast zijn; verwonderd zijn

Wiktionary: opzien


Cross Translation:
FromToVia
opzien avoir peur fürchten — (reflexiv), sich (vor etwas) fürchten: (vor etwas) Angst (Furcht) haben
opzien craindre fürchten — (transitiv), etwas fürchten: etwas achten, vor etwas Ehrfurcht haben
opzien avoir peur de; craindre; redouter fürchten — (transitiv), etwas fürchten: vor etwas Angst (Furcht) haben

Verwante vertalingen van opzien