Nederlands

Uitgebreide vertaling voor pak (Nederlands) in het Frans

pak:

pak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de pak (kostuum; maatpak)
    le costume; le costume sur mesure; la tenue; le costume trois-pièces; l'ensemble; le complet
  2. de pak (baal)
    le paquet; le ballot; la bourse; l'emballage; la balle; le peloton; l'empaquetage
    • paquet [le ~] zelfstandig naamwoord
    • ballot [le ~] zelfstandig naamwoord
    • bourse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • emballage [le ~] zelfstandig naamwoord
    • balle [la ~] zelfstandig naamwoord
    • peloton [le ~] zelfstandig naamwoord
    • empaquetage [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de pak (herenkostuum)
    le costume; l'ensemble
    • costume [le ~] zelfstandig naamwoord
    • ensemble [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pak:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balle baal; pak bal; balletje; kaf; kogel; kogeltje; speelbal; voetbal
ballot baal; pak kuiken; onnozelaar; onnozele; onnozole hals; schaap; schaapskop; uil
bourse baal; pak beurs; geldbuidel; kerkenzakje; knip; portefeuille; portemonnaie; portemonnee; stipendium; studiebeurs; studiefinanciering; studietoelage
complet kostuum; maatpak; pak
costume herenkostuum; kostuum; maatpak; pak colbertkostuum; gewaad; kleding; kleren; plunje; tenue; uitdossing; uniform
costume sur mesure kostuum; maatpak; pak
costume trois-pièces kostuum; maatpak; pak tenue; uniform
emballage baal; pak buitenkant; doos; emballage; huls; inpakpapier; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; opbergdoos; pakje; pakket; pakking; postpakket; verpakken; verpakking; verpakkingspapier
empaquetage baal; pak buitenkant; emballage; huls; omhulsel; omkleedsel; omwindsel; pakje; pakket; postpakket; verpakking
ensemble herenkostuum; kostuum; maatpak; pak combinatie; complet; ensemble; ensemble kleding; groep van twee of meer; koppel; samenstelling; span; stel; tenue; uniform
paquet baal; pak doosje; pakje; pakket; postpakket; schede; vagina
peloton baal; pak kwab; lel; lob
tenue kostuum; maatpak; pak betamelijkheid; etiquette; fatsoen; fatsoenlijkheid; fatsoensnormen; gewaad; houding; keurigheid; kledij; kleding; kleren; lichaamshouding; netheid; onberispelijkheid; ordelijkheid; plunje; pose; stand; standje; tenue; uitdossing; uniform; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
complet algeheel; beslist; compleet; feitelijk; foutloos; gaaf; geheid; gehele; gewis; heel; helemaal; heus; intact; integraal; kompleet; perfect; plenair; reëel; stellig; totaal; uitverkocht; vast; vast en zeker; volgeboekt; volkomen; volledig; volleerd; volmaakt; volslagen; voltallig; voorzeker; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
ensemble artikelpakket; benoemde set; set
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ensemble bij elkaar; bijeen; gemeenschappelijk; gezamenlijk; in elkaar; ineen; met z'n beiden; met zijn allen; saam; samen; tezamen

Verwante woorden van "pak":


Synoniemen voor "pak":


Verwante definities voor "pak":

  1. bundel van iets1
    • hij heeft een pak oude kranten bij zich1
  2. grote hoeveelheid1
    • er ligt een dik pak sneeuw1
  3. kartonnen doos waar levensmiddelen in zitten1
    • ik koop drie pakken melk1
  4. kleren die bij elkaar horen1
    • vader droeg een pak met een grijs streepje1
  5. wat ingepakt is1
    • er kwam een pakje met de post1

Wiktionary: pak

pak
Cross Translation:
FromToVia
pak paquet package — something which is packed

pak vorm van pakken:

pakken werkwoord (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)

  1. pakken (halen)
    obtenir; aller chercher; gagner; acquérir; se procurer
    • obtenir werkwoord (obtiens, obtient, obtenons, obtenez, )
    • aller chercher werkwoord
    • gagner werkwoord (gagne, gagnes, gagnons, gagnez, )
    • acquérir werkwoord (acquiers, acquiert, acquérons, acquérez, )
    • se procurer werkwoord
  2. pakken (grijpen; vangen; verstrikken; vatten; klauwen)
    prendre; saisir; entendre; attraper; prendre au piège; pincer; s'emparer de
    • prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, )
    • saisir werkwoord (saisis, saisit, saisissons, saisissez, )
    • entendre werkwoord (entends, entend, entendons, entendez, )
    • attraper werkwoord (attrape, attrapes, attrapons, attrapez, )
    • prendre au piège werkwoord
    • pincer werkwoord (pince, pinces, pinçons, pincez, )
    • s'emparer de werkwoord
  3. pakken (nemen)
    prendre
    • prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, )

Conjugations for pakken:

o.t.t.
  1. pak
  2. pakt
  3. pakt
  4. pakken
  5. pakken
  6. pakken
o.v.t.
  1. pakte
  2. pakte
  3. pakte
  4. pakten
  5. pakten
  6. pakten
v.t.t.
  1. heb gepakt
  2. hebt gepakt
  3. heeft gepakt
  4. hebben gepakt
  5. hebben gepakt
  6. hebben gepakt
v.v.t.
  1. had gepakt
  2. had gepakt
  3. had gepakt
  4. hadden gepakt
  5. hadden gepakt
  6. hadden gepakt
o.t.t.t.
  1. zal pakken
  2. zult pakken
  3. zal pakken
  4. zullen pakken
  5. zullen pakken
  6. zullen pakken
o.v.t.t.
  1. zou pakken
  2. zou pakken
  3. zou pakken
  4. zouden pakken
  5. zouden pakken
  6. zouden pakken
en verder
  1. ben gepakt
  2. bent gepakt
  3. is gepakt
  4. zijn gepakt
  5. zijn gepakt
  6. zijn gepakt
diversen
  1. pak!
  2. pakt!
  3. gepakt
  4. pakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor pakken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acquérir halen; pakken aankopen; aanschaffen; acquireren; iets bemachtigen; kopen; opkopen; overnemen; te pakken krijgen; verkrijgen; verwerven
aller chercher halen; pakken afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; meenemen; ophalen; oppikken; weghalen; wegnemen
attraper grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; aanklampen; aanpakken; afvangen; arresteren; beet nemen; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; betrappen; buitmaken; foppen; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; in de maling nemen; in hechtenis nemen; inrekenen; jatten; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; oppakken; opvangen; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; te pakken nemen; tepakkenkrijgen; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; voor de gek houden; wegkapen
entendre grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhoren; bedoelen; begrijpen; beluisteren; beseffen; doorzien; doorzien hebben; ergens iets mee willen zeggen; geluid waarnemen; horen; inzien; luisteren; onderkennen; opvatten; realiseren; te horen krijgen; toehoren; vernemen
gagner halen; pakken behalen; bekruipen; besparen; binnenbrengen; binnenhalen; de overwinning behalen; eigen maken; geld besparen; gewinnen; het gevoel krijgen; iets bemachtigen; kopen; matigen; minder gebruiken; overmannen; overmeesteren; overweldigen; overwinnen; te boven komen; te pakken krijgen; verdienen; verkrijgen; verslaan; verwerven; winnen; zegevieren; zich meester maken van
obtenir halen; pakken aanschaffen; behalen; bemachtigen; binnenbrengen; binnenhalen; eigen maken; iets bemachtigen; kopen; te pakken krijgen; toekrijgen; verkrijgen; verwerven; winnen
pincer grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken dichtknijpen; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; strak zitten; tokkelen; uitdrukken; uitknijpen; vastknijpen
prendre grijpen; klauwen; nemen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aangaan; aanhouden; aanklampen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanvangen; aanwerven; aanwrijven; absorberen; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen; benemen; beroven van; beschuldigen; bevangen; bezetten; bezigen; binden; blameren; boeien; buitmaken; cadeau aannemen; depriveren; eigen maken; fascineren; gappen; gebruik maken van; gebruiken; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; hanteren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets bemachtigen; iets halen; in ontvangst nemen; ingrijpen; inpikken; inrekenen; intrigeren; jatten; kapen; ketenen; kiezen; kluisteren; kopen; kwalijk nemen; laken; leegstelen; meenemen; nadragen; ondernemen; ontfutselen; ontnemen; ontoegankelijk maken; ontvangen; ontvreemden; ophalen; opnemen; oppakken; oppikken; oprapen; opslorpen; opslurpen; opsnappen; pikken; plunderen; rekruteren; roven; schiften; selecteren; selectie toepassen; snaaien; starten; stelen; te kort doen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; toeëigenen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; van start gaan; vangen; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verkrijgen; veroveren; vervreemden; verwerven; voor de voeten gooien; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; werven; zich bedienen; ziften
prendre au piège grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken
s'emparer de grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken bemachtigen; eigen maken; iets bemachtigen; kopen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; verkrijgen; veroveren; verwerven
saisir grijpen; klauwen; pakken; vangen; vatten; verstrikken aanhouden; aanklampen; aanpakken; aanvatten; afvangen; arresteren; beetgrijpen; beetnemen; beetpakken; beginnen te snappen; begrijpen; beseffen; bevangen; binden; boeien; doorkrijgen; doorzien; doorzien hebben; fascineren; frapperen; gevangennemen; grijpen; iets bemachtigen; in hechtenis nemen; ingrijpen; inrekenen; intrigeren; inzien; ketenen; klemmen; kluisteren; knellen; met handen omvatten; met het verstand vatten; omklemmen; omspannen; onderkennen; onderscheppen; ondervangen; onderweg opvangen; oppakken; opvangen; realiseren; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toeslaan; toetasten; vastgrijpen; vastklampen; vastnemen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; verstaan; wat neervalt opvangen; zich bedienen
se procurer halen; pakken aankopen; aanschaffen; kopen; opkopen; overnemen; verkrijgen; verwerven; zich iets verschaffen
- houden; nemen

Verwante woorden van "pakken":


Synoniemen voor "pakken":


Antoniemen van "pakken":


Verwante definities voor "pakken":

  1. vast blijven zitten1
    • deze lijm pakt niet1
  2. alles wat je mee wilt nemen, erin doen1
    • ik moet mijn koffer nog pakken1
  3. het grijpen of tevoorschijn halen1
    • pak maar een koekje1

Wiktionary: pakken

pakken
Cross Translation:
FromToVia
pakken obtenir get — obtain
pakken saisir seize — grab
pakken prendre take — to grab with the hands
pakken recevoir bekommen — (transitiv) etwas empfangen, etwas erhalten, etwas erlangen, etwas (oder einen Zustand) erreichen
pakken choper erwischen — jemanden oder etwas in die Hand, in die Gewalt, zu fassen bekommen, festhalten
pakken dérober; prendre nehmen — eine Sache greifen

Verwante vertalingen van pak