Nederlands

Uitgebreide vertaling voor permitteren (Nederlands) in het Frans

permitteren:

permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)

  1. permitteren (toestaan; laten; toelaten; )
    laisser; permettre; consentir à; agréer; consentir; approuver; concéder; tolérer; admettre; déclarer bon
    • laisser werkwoord (laisse, laisses, laissons, laissez, )
    • permettre werkwoord (permets, permet, permettons, permettez, )
    • consentir à werkwoord
    • agréer werkwoord (agrée, agrées, agréons, agréez, )
    • consentir werkwoord (consens, consent, consentons, consentez, )
    • approuver werkwoord (approuve, approuves, approuvons, approuvez, )
    • concéder werkwoord (concède, concèdes, concédons, concédez, )
    • tolérer werkwoord (tolère, tolères, tolérons, tolérez, )
    • admettre werkwoord (admets, admet, admettons, admettez, )
    • déclarer bon werkwoord
  2. permitteren (laten; toelaten)
    permettre; autoriser; concéder; admettre; accepter; acquiescer; tolérer; accorder
    • permettre werkwoord (permets, permet, permettons, permettez, )
    • autoriser werkwoord (autorise, autorises, autorisons, autorisez, )
    • concéder werkwoord (concède, concèdes, concédons, concédez, )
    • admettre werkwoord (admets, admet, admettons, admettez, )
    • accepter werkwoord (accepte, acceptes, acceptons, acceptez, )
    • acquiescer werkwoord (acquiesce, acquiesces, acquiesçons, acquiescez, )
    • tolérer werkwoord (tolère, tolères, tolérons, tolérez, )
    • accorder werkwoord (accorde, accordes, accordons, accordez, )
  3. permitteren (veroorloven)
    permettre; consentir
    • permettre werkwoord (permets, permet, permettons, permettez, )
    • consentir werkwoord (consens, consent, consentons, consentez, )
  4. permitteren (autoriseren; toestaan; goedkeuren; fiatteren; goedvinden)
    permettre; approuver; autoriser; ratifier; consentir; habiliter; rendre légitime
    • permettre werkwoord (permets, permet, permettons, permettez, )
    • approuver werkwoord (approuve, approuves, approuvons, approuvez, )
    • autoriser werkwoord (autorise, autorises, autorisons, autorisez, )
    • ratifier werkwoord (ratifie, ratifies, ratifions, ratifiez, )
    • consentir werkwoord (consens, consent, consentons, consentez, )
    • habiliter werkwoord
    • rendre légitime werkwoord

Conjugations for permitteren:

o.t.t.
  1. permitteer
  2. permitteert
  3. permitteert
  4. permitteren
  5. permitteren
  6. permitteren
o.v.t.
  1. permitteerde
  2. permitteerde
  3. permitteerde
  4. permitteerden
  5. permitteerden
  6. permitteerden
v.t.t.
  1. heb gepermitteerd
  2. hebt gepermitteerd
  3. heeft gepermitteerd
  4. hebben gepermitteerd
  5. hebben gepermitteerd
  6. hebben gepermitteerd
v.v.t.
  1. had gepermitteerd
  2. had gepermitteerd
  3. had gepermitteerd
  4. hadden gepermitteerd
  5. hadden gepermitteerd
  6. hadden gepermitteerd
o.t.t.t.
  1. zal permitteren
  2. zult permitteren
  3. zal permitteren
  4. zullen permitteren
  5. zullen permitteren
  6. zullen permitteren
o.v.t.t.
  1. zou permitteren
  2. zou permitteren
  3. zou permitteren
  4. zouden permitteren
  5. zouden permitteren
  6. zouden permitteren
en verder
  1. ben gepermitteerd
  2. bent gepermitteerd
  3. is gepermitteerd
  4. zijn gepermitteerd
  5. zijn gepermitteerd
  6. zijn gepermitteerd
diversen
  1. permitteer!
  2. permitteert!
  3. gepermitteerd
  4. permitterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor permitteren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accepter aannemen; adopteren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accepter laten; permitteren; toelaten aannemen; aanvaarden; accepteren; als gangbaar erkennen; cadeau aannemen; in ontvangst nemen; inwilligen; ontvangen; toestaan; vergunnen; waarmerken
accorder laten; permitteren; toelaten afspreken; afstaan; afstellen; afstemmen; akkoord gaan; autoriseren; doneren; gelijkschakelen; geven; goed vinden; gunnen; gunst verlenen; iets overeenkomen; iets toekennen; instemmen; inwilligen; overeenbrengen; overgeven; schenken; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toewijzen; vergunnen; verlenen
acquiescer laten; permitteren; toelaten akkoord gaan; instemmen; toestemmen in
admettre dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen aannemen; aantrekken; aanvaarden; accepteren; afgeven; als waar erkennen; autoriseren; bekennen; binnen laten; dulden; erkennen; erop achteruitgaan; gedogen; geld inleveren; iemand toelaten; inlaten; inleveren; overhandigen; rekruteren; ronselen; toegang verschaffen; toegeven; toelaten; tolereren; vergunnen
agréer dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; inwilligen; toestaan; vergunnen; zich laten welgevallen
approuver autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; beamen; bevestigen; bijvallen; billijken; fiatteren; gelijk geven; goedkeuren; goedvinden; instemmen; onderschrijven; rugsteunen; staven; steunen; toestemmen in; toestemming verlenen
autoriser autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; laten; permitteren; toelaten; toestaan autoriseren; dulden; fiatteren; gedogen; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; machtigen; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemming verlenen; tolereren; vergunnen; verlenen; volmacht geven; volmachtigen
concéder dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen afstaan; goed vinden; gunnen; iets toekennen; overgeven; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toewijzen
consentir autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; veroorloven akkoord gaan; akkoord gaan met; autoriseren; beamen; bevestigen; bijvallen; dulden; fiatteren; gedogen; gelijk geven; getroosten; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iets toekennen; instemmen; kloppen met; moeite doen; onderschrijven; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; rugsteunen; staven; steunen; stroken; stroken met; toebedelen; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen
consentir à dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; eens worden; gunnen; gunst verlenen; inwilligen; overeenkomen; overeenstemmen; toekennen; toestaan; vergunnen; verlenen
déclarer bon dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen
habiliter autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan
laisser dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen achterlaten; afstaan; bevrijden; ermee uitscheiden; iemand iets nalaten; in vrijheid stellen; laten staan; legateren; loslaten; losmaken; nalaten; opgeven; ophouden; overgeven; staken; stoppen; teruglaten; uitscheiden; van de boeien ontdoen; vererven; vermaken; veronachtzamen; vrijlaten
permettre autoriseren; dulden; duren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen; veroorloven autoriseren; dulden; fiatteren; gedogen; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; gunst verlenen; horen; in staat stellen; inwilligen; mogelijk maken; te horen krijgen; toekennen; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; tolereren; vergunnen; verlenen; vernemen
ratifier autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan bekrachtigen; bestempelen; bevestigen; bezegelen; billijken; certificeren; garanderen; goedkeuren; homologeren; instaan voor; merken; ratificeren; toestemmen in; vast beloven; verzekeren; waarborgen; waarmerken
rendre légitime autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan
tolérer dulden; duren; goedkeuren; goedvinden; gunnen; inwilligen; laten; permitteren; toelaten; toestaan; toestemmen; vergunnen autoriseren; doorleven; doorstaan; dulden; gedogen; horen; te horen krijgen; tolereren; velen; verdragen; verduren; vergunnen; vernemen; verteren