Nederlands

Uitgebreide vertaling voor posten (Nederlands) in het Frans

posten:

posten werkwoord (post, postte, postten, gepost)

  1. posten (op de bus doen)
    mettre à la poste; poster
    • mettre à la poste werkwoord
    • poster werkwoord (poste, postes, postons, postez, )
  2. posten (opsturen; verzenden; sturen; )
    envoyer; poster; mettre à la poste; expédier
    • envoyer werkwoord (envoie, envoies, envoyons, envoyez, )
    • poster werkwoord (poste, postes, postons, postez, )
    • mettre à la poste werkwoord
    • expédier werkwoord (expédie, expédies, expédions, expédiez, )
  3. posten (wegzenden; verzenden; sturen; )
    envoyer; renvoyer
    • envoyer werkwoord (envoie, envoies, envoyons, envoyez, )
    • renvoyer werkwoord (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
  4. posten (toezenden; zenden; opsturen; )
    transmettre; envoyer à; émettre; expédier à
    • transmettre werkwoord (transmets, transmet, transmettons, transmettez, )
    • envoyer à werkwoord
    • émettre werkwoord (émets, émet, émettons, émettez, )
    • expédier à werkwoord
  5. posten (stationeren; plaatsen; posteren)
    placer; poster; stationner; mettre; déposer; poser
    • placer werkwoord (place, places, plaçons, placez, )
    • poster werkwoord (poste, postes, postons, postez, )
    • stationner werkwoord (stationne, stationnes, stationnons, stationnez, )
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • déposer werkwoord (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • poser werkwoord (pose, poses, posons, posez, )
  6. posten
    publier; publier sur; publier sur Facebook
    • publier werkwoord (publie, publies, publions, publiez, )
    • publier sur werkwoord

Conjugations for posten:

o.t.t.
  1. post
  2. post
  3. post
  4. posten
  5. posten
  6. posten
o.v.t.
  1. postte
  2. postte
  3. postte
  4. postten
  5. postten
  6. postten
v.t.t.
  1. heb gepost
  2. hebt gepost
  3. heeft gepost
  4. hebben gepost
  5. hebben gepost
  6. hebben gepost
v.v.t.
  1. had gepost
  2. had gepost
  3. had gepost
  4. hadden gepost
  5. hadden gepost
  6. hadden gepost
o.t.t.t.
  1. zal posten
  2. zult posten
  3. zal posten
  4. zullen posten
  5. zullen posten
  6. zullen posten
o.v.t.t.
  1. zou posten
  2. zou posten
  3. zou posten
  4. zouden posten
  5. zouden posten
  6. zouden posten
en verder
  1. is gepost
  2. zijn gepost
diversen
  1. post!
  2. post!
  3. gepost
  4. postend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

posten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het posten (terpostbezorging)
    la livraison par la poste
  2. het posten (afzenden; versturen; verzenden; wegsturen)
    la livraison par poste; l'envoi; l'expédition

Vertaal Matrix voor posten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
envoi afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen afgifte; aflevering; bekendmaking; bericht; bezorging; boodschap; geleverde; gewag; inzending; leverantie; levering; mededeling; melding; opgave; relaas; tijding; toezending; uitlevering; uitspraak; vermelding; verwittiging; verzending; zending
expédition afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen afgifte; aflevering; bezorging; expeditie; geleverde; het zenden; leverantie; levering; mars; reis; rit; speurtocht; tocht; toer; trektocht; uitlevering; verkenningstocht; verzending; zending; zoektocht
livraison par la poste posten; terpostbezorging
livraison par poste afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen bezorging; gebrachte brieven; post; postbestelling; postbezorging
poster affiche; reclamebiljet
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
déposer plaatsen; posten; posteren; stationeren aangeven; aanreiken; afgeven; capituleren; deponeren; geven; iets neerleggen; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; onderuit halen; ontzetten; opgeven; overgeven; overhandigen; plaatsen; stationeren; storten; toesteken; uit de macht ontzetten; uitleveren; versturen; wegleggen; zenden; zetten; zich overgeven
envoyer opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden aanvangen; beginnen; geld overmaken; insturen; introduceren; inzenden; kennis laten maken; overboeken; overschrijven; overzenden; rondsturen; starten; toesturen; van start gaan; versturen; verwijzen naar; verzenden; voorstellen; zenden
envoyer à doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden
expédier opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afmarcheren; geld overmaken; laten inrukken; overboeken; overschrijven; overzenden; versturen; verwijzen naar; zenden
expédier à doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden
mettre plaatsen; posten; posteren; stationeren aan tafel bedienen; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bedienen; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; plaatsen; stationeren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorbinden; voordoen; voorzetten; wegleggen; zetten
mettre à la poste op de bus doen; opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
placer plaatsen; posten; posteren; stationeren aardappelen poten; beleggen; bewaren; bijzetten; deponeren; investeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opslaan; plaats toekennen; plaatsen; poten; stationeren; wegleggen; zetten
poser plaatsen; posten; posteren; stationeren benoemen; bevestigen; bijzetten; deponeren; ergens aan bevestigen; iets neerleggen; in functie aanstellen; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; stationeren; vastmaken; vastzetten; zetten
poster op de bus doen; opsturen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden
publier posten afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; informeren; inlichten; lanceren; op de hoogte brengen; op de markt brengen; openbaar maken; openbaren; openen; openstellen; oplezen; publiceren; tippen; toegankelijk maken; uitbrengen; uitgeven; van iets in kennis stellen; verwittigen; vrijgeven; waarschuwen
publier sur posten
publier sur Facebook posten
renvoyer opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afmarcheren; afnemen; afschepen; afschrikken; afwimpelen; afzonderen; bang maken; ecarteren; echoën; galmen; laten inrukken; lichten; omruilen; omwisselen; ontheffen; ontslaan; opschorten; opschuiven; pasporteren; reflecteren; rekken; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; uitstellen; uitsturen; verdagen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; vertragen; vervreemden; verwijderen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; voor zich uitschuiven; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden; wisselen
stationner plaatsen; posten; posteren; stationeren bijzetten; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; parkeren; plaatsen; stationeren; zetten
transmettre doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden aangeven; aanreiken; aansteken; afdragen; afgeven; besmetten; doorgeven; doorspelen; doorsturen; doorvertellen; doorzenden; een boodschap uitdragen; geven; overdragen aan; overgeven; overhandigen; overzenden; rondbrieven; rondvertellen; toesteken; uitdragen; uitstrooien; uitzaaien; verder reiken; verkondigen
émettre doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden emitteren; omroepen; openbaren; programma uitzenden; publiceren; rondstralen; uitbrengen; uitstralen; uitzenden; versturen; zenden

Verwante definities voor "posten":

  1. het in een brievenbus stoppen1
    • wil je deze brief even posten?1
  2. op wacht staan1
    • de stakers posten bij de poort1

Wiktionary: posten

posten
verb
  1. op de post doen
  2. op wacht staan

Verwante vertalingen van posten