Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. ringeloren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ringeloren (Nederlands) in het Frans

ringeloren:

ringeloren werkwoord (ringeloor, ringeloort, ringeloorde, ringeloorden, geringeloord)

  1. ringeloren (intimideren; tiranniseren)
    intimider; tyranniser
    • intimider werkwoord (intimide, intimides, intimidons, intimidez, )
    • tyranniser werkwoord (tyrannise, tyrannises, tyrannisons, tyrannisez, )

Conjugations for ringeloren:

o.t.t.
  1. ringeloor
  2. ringeloort
  3. ringeloort
  4. ringeloren
  5. ringeloren
  6. ringeloren
o.v.t.
  1. ringeloorde
  2. ringeloorde
  3. ringeloorde
  4. ringeloorden
  5. ringeloorden
  6. ringeloorden
v.t.t.
  1. ben geringeloord
  2. bent geringeloord
  3. is geringeloord
  4. zijn geringeloord
  5. zijn geringeloord
  6. zijn geringeloord
v.v.t.
  1. was geringeloord
  2. was geringeloord
  3. was geringeloord
  4. waren geringeloord
  5. waren geringeloord
  6. waren geringeloord
o.t.t.t.
  1. zal ringeloren
  2. zult ringeloren
  3. zal ringeloren
  4. zullen ringeloren
  5. zullen ringeloren
  6. zullen ringeloren
o.v.t.t.
  1. zou ringeloren
  2. zou ringeloren
  3. zou ringeloren
  4. zouden ringeloren
  5. zouden ringeloren
  6. zouden ringeloren
en verder
  1. heb geringeloord
  2. hebt geringeloord
  3. heeft geringeloord
  4. hebben geringeloord
  5. hebben geringeloord
  6. hebben geringeloord
diversen
  1. ringeloor!
  2. ringeloort!
  3. geringeloord
  4. ringelorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ringeloren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
intimider intimideren; ringeloren; tiranniseren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; bedreigen; doen schrikken; intimideren; koeioneren; kwellen; narren; onder druk zetten; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; terroriseren; tiranniseren; treiteren; verlegen maken; verschrikken; vrees aanjagen
tyranniser intimideren; ringeloren; tiranniseren angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; intimideren; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; terroriseren; tiranniseren; treiteren; verschrikken; vrees aanjagen