Nederlands

Uitgebreide vertaling voor scharrelen (Nederlands) in het Frans

scharrelen:

scharrelen werkwoord (scharrel, scharrelt, scharrelde, scharrelden, gescharreld)

  1. scharrelen (aan de scharrel zijn; flirten)
    flirter; courailler
    • flirter werkwoord (flirte, flirtes, flirtons, flirtez, )
    • courailler werkwoord
  2. scharrelen (aanrotzooien; aanrommelen; rotzooien; knoeien)
    tripoter; farfouiller; gâcher; cochonner; barbouiller; gargouiller; bricoler; patauger; goder; faire n'importe quoi; travailler sans soin
    • tripoter werkwoord (tripote, tripotes, tripotons, tripotez, )
    • farfouiller werkwoord (farfouille, farfouilles, farfouillons, farfouillez, )
    • gâcher werkwoord (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
    • cochonner werkwoord (cochonne, cochonnes, cochonnons, cochonnez, )
    • barbouiller werkwoord (barbouille, barbouilles, barbouillons, barbouillez, )
    • gargouiller werkwoord (gargouille, gargouilles, gargouillons, gargouillez, )
    • bricoler werkwoord (bricole, bricoles, bricolons, bricolez, )
    • patauger werkwoord (patauge, patauges, pataugeons, pataugez, )
    • goder werkwoord (gode, godes, godons, godez, )

Conjugations for scharrelen:

o.t.t.
  1. scharrel
  2. scharrelt
  3. scharrelt
  4. scharrelen
  5. scharrelen
  6. scharrelen
o.v.t.
  1. scharrelde
  2. scharrelde
  3. scharrelde
  4. scharrelden
  5. scharrelden
  6. scharrelden
v.t.t.
  1. heb gescharreld
  2. hebt gescharreld
  3. heeft gescharreld
  4. hebben gescharreld
  5. hebben gescharreld
  6. hebben gescharreld
v.v.t.
  1. had gescharreld
  2. had gescharreld
  3. had gescharreld
  4. hadden gescharreld
  5. hadden gescharreld
  6. hadden gescharreld
o.t.t.t.
  1. zal scharrelen
  2. zult scharrelen
  3. zal scharrelen
  4. zullen scharrelen
  5. zullen scharrelen
  6. zullen scharrelen
o.v.t.t.
  1. zou scharrelen
  2. zou scharrelen
  3. zou scharrelen
  4. zouden scharrelen
  5. zouden scharrelen
  6. zouden scharrelen
en verder
  1. ben gescharreld
  2. bent gescharreld
  3. is gescharreld
  4. zijn gescharreld
  5. zijn gescharreld
  6. zijn gescharreld
diversen
  1. scharrel!
  2. scharrelt!
  3. gescharreld
  4. scharrelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor scharrelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bricoler klussen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barbouiller aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; kalken; kladden; kladderen; kliederen; klodderen; scharrelen van kip
bricoler aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen aanmodderen; broddelen; dokteren; fröbelen; klusje opknappen; klussen; knutselen; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; prutsen; rommelen; rondhangen; sleutelen
cochonner aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen haspelen; kladderen; kliederen; klodderen; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; scharrelen van kip; tot een warboel maken; verwarren
courailler aan de scharrel zijn; flirten; scharrelen
faire n'importe quoi aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen flodderen; scharrelen van kip
farfouiller aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen flodderen; graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen; scharrelen van kip
flirter aan de scharrel zijn; flirten; scharrelen aanstaan; behagen; bevallen; flirten; gelieven; koketteren; lonken; plezieren; sjansen
gargouiller aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen scharrelen van kip
goder aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen scharrelen van kip
gâcher aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen aanklooien; bederven; corrumperen; klooien; klungelen; klunzen; knoeien; ontbinden; prutsen; rotten; rotzooien; schiften; stukmaken; stuntelen; verboemelen; verbrassen; verbroddelen; verderven; verdoen; vergaan; vergallen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verloederen; verpesten; verprutsen; verrotten; verslonzen; verspillen; verteren; verzieken; verzuren; wegrotten; zuur worden
patauger aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen modderen; pootjebaden; scharrelen van kip
travailler sans soin aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen scharrelen van kip
tripoter aanrommelen; aanrotzooien; knoeien; rotzooien; scharrelen aanmodderen; broddelen; foezelen; friemelen; frommelen; frunniken; klungelen; klunzen; knoeien; peuteren; prutsen; pulken; rommelen; scharrelen van kip; stuntelen

Verwante woorden van "scharrelen":



scharrel:

scharrel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de scharrel
    le flirt
    • flirt [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor scharrel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flirt scharrel behaagzucht; flirt; flirtation; geflirt; gerommel; gescharrel; koketterie; liaison; liefdesbetrekking; liefdesrelatie; relatie; scharrelpartijtje; scharreltje; verhouding; verkering; vriendinnetje; vrijage

Verwante woorden van "scharrel":


Verwante vertalingen van scharrelen