Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schijn (Nederlands) in het Frans

schijn:

schijn [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schijn (dekmantel; façade; voorkomen; masker)
    l'apparence; la mascarade; le masque; la façade; le déguisement; la couverture; le pignon; la devanture; le travestissement; le manteau; le camouflage; le changement d'habits
  2. de schijn (schijnsel; gloed; glans; straling)
    la lueur; le lustre
    • lueur [la ~] zelfstandig naamwoord
    • lustre [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de schijn (illusie)
    l'apparence; le semblant; le leurre; l'illusion; le trompe-l'oeil
  4. de schijn (flikkering; schittering; flakkering; geflikker)
    le reflet; le flash; l'étincellement; l'éclat; l'éclair; le scintillement; la lueur scintillante; la lueur; le signal lumineux

Vertaal Matrix voor schijn:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apparence dekmantel; façade; illusie; masker; schijn; voorkomen aangezicht; aanzien; air; allure; buitenkant; exterieur; façade; gedaante; gelaat; iemand zijn uiterlijk; schijngestalte; type; uiterlijk; uiterlijke schijn; verschijning; vertoon; voorkomen; vorm; weergave
camouflage dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen camouflage; verberging; verborgene; verheling; verhulling; versluiering
changement d'habits dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen
couverture dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen afdekkap; beddedeken; beddensprei; bedekking; boekomslag; dak; dakbedekking; dakdekken; dek; dekblad; deken; dekken; dekking; dekkleed; kaft; kap; koepel; omslag; overdekking; overkapping; overtrek; schutblad; sprei
devanture dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen etalage; etalageruit; façade; front; gevel; pui; uitstalkast; uitstalraam; voorgevel; voorkant; voorzijde; winkelpui; winkelraam; winkelruit
déguisement dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen camouflage; verberging; verbloeming; verborgene; verheling; verhulling; verkleding; vermomming; versluiering
façade dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen aangezicht; façade; front; gevel; gevelwand; pui; uiterlijke schijn; vooreind; vooreinde; voorgevel; voorkant; voormuur; voorste gedeelte; voorzijde
flash flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; flitser; flitslamp; flitslampje; flitslicht; reclamespot; snel beeld; spot
illusion illusie; schijn anamorfose; bedenksel; chimère; drogbeeld; droombeeld; fabel; fantasie; fata morgana; fictie; gezichtsbedrog; hallucinatie; hersenschim; illusie; leugen; luchtspiegeling; schijnbeeld; sprookje; verbeelding; verdichting; verdichtsel; verzinsel; voorspiegeling; waan; waanbeeld; waandenkbeeld; waanidee; waanvoorstelling; zinsbedrog; zinsbegoocheling
leurre illusie; schijn aas; hallucinatie; illusie; kunstaas; loer; lokaas; lokmiddel; lokstem; streek; waan; waanbeeld; waandenkbeeld; waanidee; waanvoorstelling; zinsbegoocheling
lueur flakkering; flikkering; geflikker; glans; gloed; schijn; schijnsel; schittering; straling deemstering; glans; glimp; halfdonker; luister; schemer; schemerdonker; schemeren; schemering; schemerlicht; schitteren; signaalvlam; sprankeltje; vleug; vleugje; vonkje
lueur scintillante flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering flakker; glinstering; vonk
lustre glans; gloed; schijn; schijnsel; straling glans; hanglamp; kroonjaar; luister; lustrum; praal; pracht; pronk; schitteren; vijfjaarlijks feest
manteau dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen halflange herenjas; jack; jak; jas; jasje; jekker; mantel; overjas
mascarade dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen façade; schijnvertoning
masque dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen larve; masker; mom; mombakkes
pignon dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen dakgevel; façade; front; gevel; kamwiel; kettingrad; kettingwiel; kroonrad; pui; topgevel; voorgevel; voorkant
reflet flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering afspiegeling; afstralen; spiegelbeeld; weerschijnen; weerspiegelen
scintillement flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering flakker; fonkelen; fonkeling; gefonkel; geglinster; glans; glinstering; glitter; luister; schitteren; schittering; sprankelen; vonk
semblant illusie; schijn façade; uiterlijke schijn
signal lumineux flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering flits; lichtsein; lichtsignaal; snel beeld
travestissement dekmantel; façade; masker; schijn; voorkomen verkleding; vermomming
trompe-l'oeil illusie; schijn fata morgana; façade; gezichtsbedrog; illusie; luchtspiegeling; uiterlijke schijn; waan; waanbeeld; waandenkbeeld; waanidee; waanvoorstelling; zinsbegoocheling
éclair flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering bliksem; bliksemflits; bliksemschicht; bliksemslag; flits; flitslicht; hemelvuur; schicht; snel beeld; weerlicht
éclat flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering blinken; deining; diggel; dreun; emotionele uitval; flakker; flonkering; fonkeling; gefonkel; geglinster; glans; glanzen; glimmen; glinstering; gloed; haarkrul; klap; knal; krul; kwak; luister; ontlading; ophef; plotselinge uitbarsting; scherf; schitteren; smak; splinter; uitbarsten; uitbarsting; uitval; vonk; vulkaanuitbarsting
étincellement flakkering; flikkering; geflikker; schijn; schittering flakker; flikkeren; flits; fonkelen; fonkeling; gefonkel; geglinster; gesprankel; glans; glinstering; glitter; luister; schitteren; schittering; snel beeld; sprankelen; vonk
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
semblant alsof

Verwante woorden van "schijn":


Wiktionary: schijn

schijn
noun
  1. bedriegelijk voorkomen
  2. zweem
schijn
Cross Translation:
FromToVia
schijn forme cast — visual appearance
schijn éclat shine — brightness from a source of light
schijn lueur ScheinPlural selten: Schimmer, schwaches Leuchten

schijn vorm van schijnen:

schijnen werkwoord (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)

  1. schijnen (lijken; eruit zien; toeschijnen)
    paraître; sembler; apparaître; avoir l'air
    • paraître werkwoord (parais, paraît, paraissons, paraissez, )
    • sembler werkwoord (semble, sembles, semblons, semblez, )
    • apparaître werkwoord (apparais, apparaît, apparaissons, apparaissez, )
    • avoir l'air werkwoord
  2. schijnen (de schijn van iets hebben)
    paraître; sembler; avoir l'air de; donner l'impression de
    • paraître werkwoord (parais, paraît, paraissons, paraissez, )
    • sembler werkwoord (semble, sembles, semblons, semblez, )
    • avoir l'air de werkwoord
  3. schijnen (licht geven)
    faire soleil; briller; rayonner; illuminer; luire; donner de lumière
    • faire soleil werkwoord
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • rayonner werkwoord (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • illuminer werkwoord (illumine, illumines, illuminons, illuminez, )
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • donner de lumière werkwoord
  4. schijnen (fonkelen; stralen; flikkeren; )
    briller; étinceler; resplendir
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • resplendir werkwoord (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )

Conjugations for schijnen:

o.t.t.
  1. schijn
  2. schijnt
  3. schijnt
  4. schijnen
  5. schijnen
  6. schijnen
o.v.t.
  1. scheen
  2. scheen
  3. scheen
  4. schenen
  5. schenen
  6. schenen
v.t.t.
  1. heb geschenen
  2. hebt geschenen
  3. heeft geschenen
  4. hebben geschenen
  5. hebben geschenen
  6. hebben geschenen
v.v.t.
  1. had geschenen
  2. had geschenen
  3. had geschenen
  4. hadden geschenen
  5. hadden geschenen
  6. hadden geschenen
o.t.t.t.
  1. zal schijnen
  2. zult schijnen
  3. zal schijnen
  4. zullen schijnen
  5. zullen schijnen
  6. zullen schijnen
o.v.t.t.
  1. zou schijnen
  2. zou schijnen
  3. zou schijnen
  4. zouden schijnen
  5. zouden schijnen
  6. zouden schijnen
en verder
  1. ben geschenen
  2. bent geschenen
  3. is geschenen
  4. zijn geschenen
  5. zijn geschenen
  6. zijn geschenen
diversen
  1. schijn!
  2. schijnt!
  3. geschenen
  4. schijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schijnen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. schijnen (licht verspreiden)
    la luisance; la fait de luire
  2. schijnen (doen voorkomen)
    le faire sembler; l'apparaître

Vertaal Matrix voor schijnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apparaître doen voorkomen; schijnen
faire sembler doen voorkomen; schijnen
fait de luire licht verspreiden; schijnen
luisance licht verspreiden; schijnen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apparaître eruit zien; lijken; schijnen; toeschijnen aan het licht komen; er uitzien; ogen; ontdekt worden; opdagen; opdoemen; opduiken; opkomen; tevoorschijn komen; uitkomen; uitkomen van geheim; verrijzen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen
avoir l'air eruit zien; lijken; schijnen; toeschijnen er uitzien; ogen
avoir l'air de de schijn van iets hebben; schijnen er uitzien; ogen
briller flikkeren; fonkelen; glanzen; licht geven; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen blaken; blinken; excelleren; flitsen; fonkelen; glimmen; glinsteren; glitteren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; lichten; onderscheiden; oplichten; overtreffen; schitteren; stralen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
donner de lumière licht geven; schijnen
donner l'impression de de schijn van iets hebben; schijnen
faire soleil licht geven; schijnen
illuminer licht geven; schijnen belichten; illumineren; licht laten vallen op
luire licht geven; schijnen blaken; blinken; fonkelen; glinsteren; gloren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; schitteren; stralen
paraître de schijn van iets hebben; eruit zien; lijken; schijnen; toeschijnen aan het licht komen; er uitzien; ogen; ontdekt worden; uitkomen; uitkomen van geheim; verschijnen; voor de dag komen; voordoen
rayonner licht geven; schijnen blaken; fonkelen; glinsteren; glunderen; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; schitteren; stralen; straling uitzenden; uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden
resplendir flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen blaken; fonkelen; glinsteren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; schitteren; stralen
sembler de schijn van iets hebben; eruit zien; lijken; schijnen; toeschijnen er uitzien; ogen
étinceler flikkeren; fonkelen; glanzen; schijnen; sprankelen; stralen; twinkelen blaken; flonkeren; fonkelen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht schijnen; licht uitzenden; schitteren; stralen; vonken
- lijken

Verwante woorden van "schijnen":


Synoniemen voor "schijnen":


Antoniemen van "schijnen":


Verwante definities voor "schijnen":

  1. het ziet er zo uit, maar hoeft niet zo te zijn1
    • het schijnt een aardige jongen1
  2. licht geven1
    • de zon schijnt1

Wiktionary: schijnen

schijnen
Cross Translation:
FromToVia
schijnen paraître scheinen — in einer bestimmten Art und Weise wirken oder aussehen; einen Eindruck erwecken
schijnen briller scheinen — Licht aussenden
schijnen sembler; paraître seem — to appear
schijnen briller; luire shine — to emit light

Verwante vertalingen van schijn