Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schik (Nederlands) in het Frans

schik:

schik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schik
    la satisfaction; le contentement; la joie; le bien-être

Vertaal Matrix voor schik:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bien-être schik behaaglijkheid; gerieflijkheid; gezondheid; welbehagen; welstand; welvaart; welzijn
contentement schik aardigheid; bevrediging; content; genoegen; genoegzaamheid; plezier; satisfactie; tevredenheid; vergenoegdheid; voldaanheid; voldoening; zelfvoldoening
joie schik aardigheid; amusement; blijdschap; blijheid; blijmoedigheid; content; frivoliteit; gein; genoegen; genot; hupsheid; joligheid; jolijt; jool; keet; keurigheid; leut; lichtzinnigheid; lol; lust; lustigheid; netheid; onberispelijkheid; ondiepte; opgeruimdheid; opgewektheid; oppervlakkigheid; ordelijkheid; plezier; pret; pretmakerij; properheid; smetteloosheid; tevredenheid; uitgelatenheid; vermaak; vermakelijkheid; verstrooiing; vertier; vreugde; vrolijkheid
satisfaction schik aardigheid; bevrediging; blijheid; blijmoedigheid; content; gein; genoegdoening; genoegen; genoegzaamheid; ingenomenheid; jolijt; keet; leut; lol; opgewektheid; plezier; pret; satisfactie; tevredenheid; tevredenstelling; vergenoegdheid; voldaanheid; voldoening; vreugde; vrolijkheid; welbehagen
- plezier
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
joie blijdschap

Verwante woorden van "schik":


Synoniemen voor "schik":


Antoniemen van "schik":


Verwante definities voor "schik":

  1. wat je leuk vindt1
    • we hebben altijd erg veel schik samen1

Wiktionary: schik

schik
noun
  1. diminution progressif de la pression d’un gaz ou d’une vapeur qui augmenter de volume, ou bien de la tension d’un ressort qui revient à son équilibre.
  2. Occupation, exercice qui fait diversion au travail et qui sert de délassement.

schik vorm van schikken:

schikken werkwoord (schik, schikt, schikte, schikten, geschikt)

  1. schikken (regelen)
    arranger
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
  2. schikken (gelegen komen; passen; conveniëren; uitkomen)
    convenir; arriver à propos; tomber à propos
    • convenir werkwoord (conviens, convient, convenons, convenez, )
    • arriver à propos werkwoord
    • tomber à propos werkwoord
  3. schikken (verzoenen; bijleggen)
    se réconcilier; concilier; faire la paix; régler à l'amiable
    • se réconcilier werkwoord
    • concilier werkwoord (concilie, concilies, concilions, conciliez, )
    • faire la paix werkwoord

Conjugations for schikken:

o.t.t.
  1. schik
  2. schikt
  3. schikt
  4. schikken
  5. schikken
  6. schikken
o.v.t.
  1. schikte
  2. schikte
  3. schikte
  4. schikten
  5. schikten
  6. schikten
v.t.t.
  1. heb geschikt
  2. hebt geschikt
  3. heeft geschikt
  4. hebben geschikt
  5. hebben geschikt
  6. hebben geschikt
v.v.t.
  1. had geschikt
  2. had geschikt
  3. had geschikt
  4. hadden geschikt
  5. hadden geschikt
  6. hadden geschikt
o.t.t.t.
  1. zal schikken
  2. zult schikken
  3. zal schikken
  4. zullen schikken
  5. zullen schikken
  6. zullen schikken
o.v.t.t.
  1. zou schikken
  2. zou schikken
  3. zou schikken
  4. zouden schikken
  5. zouden schikken
  6. zouden schikken
en verder
  1. ben geschikt
  2. bent geschikt
  3. is geschikt
  4. zijn geschikt
  5. zijn geschikt
  6. zijn geschikt
diversen
  1. schik!
  2. schikt!
  3. geschikt
  4. schikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schikken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. schikken (ordenen)
    le rangement; la mise en ordre; le classement

Vertaal Matrix voor schikken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
classement ordenen; schikken arrangement; classificatie; competitiestand; hiërarchie; indeling; karakterisering; klassement; klassering; opbouw; opstelling; ordening; organisatie; rang; ranglijst; rangorde; rangschikking; samenstelling; schikking; sortering; structuur; systeem; typering; volgorde
mise en ordre ordenen; schikken arrangement; hiërarchie; indeling; instrumentatie; opbouw; opstelling; ordening; organisatie; orkestratie; rang; rangorde; rangschikking; samenstelling; schikking; structuur; systeem; volgorde
rangement ordenen; schikken arrangement; indeling; kuising; opruiming; opstelling; ordening; rangschikken; rangschikking; reinigen; reiniging; schikking; schoonmaak; schoonmaken; zuivering
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arranger regelen; schikken afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; coördineren; effenen; egaliseren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangeren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schiften; sorteren; systematiseren; uitzoeken; vereffenen; vlijen; voor elkaar krijgen
arriver à propos conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen
concilier bijleggen; ruzie bijleggen; schikken; verzoenen bemiddelen; bijleggen; goedmaken; met elkaar in overeenstemming brengen; overeenbrengen; ruzie afsluiten; tussenkomen; vrede sluiten
convenir conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen aanstaan; afspreken; arrangeren; bedisselen; behoren; betamen; bevallen; bijpassen; conveniëren; deugen; gebruikelijk zijn; geschikt zijn; horen; iets overeenkomen; kloppen met; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; passen; passend zijn; prettig vinden; regelen; stroken; stroken met; toebehoren; uitkomen
faire la paix bijleggen; ruzie bijleggen; schikken; verzoenen vrede sluiten
régler à l'amiable bijleggen; ruzie bijleggen; schikken; verzoenen vrede sluiten
se réconcilier bijleggen; ruzie bijleggen; schikken; verzoenen afdoen; afhandelen; beslechten; twist uit de weg ruimen; vrede sluiten; zich verzoenen met
tomber à propos conveniëren; gelegen komen; passen; schikken; uitkomen

Verwante woorden van "schikken":