Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. speechen:
  2. speech:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor speechen (Nederlands) in het Frans

speechen:

speechen werkwoord

  1. speechen
    parler; faire un discours; porter un toast
    • parler werkwoord (parle, parles, parlons, parlez, )
    • faire un discours werkwoord
    • porter un toast werkwoord

Vertaal Matrix voor speechen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
parler babbeltje; causerie; gebabbel; praatje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
faire un discours speechen communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; praten; spreken; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; verwoorden
parler speechen babbelen; communiceren; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; praten; snateren; spreken; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verhaal vertellen; verhalen; vertellen; vertolken; verwoorden; wauwelen; zwammen
porter un toast speechen een toost uitbrengen; toosten

Verwante woorden van "speechen":


speech:

speech [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de speech (redevoering; rede; toespraak; )
    le discours; l'allocution

Vertaal Matrix voor speech:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
allocution lezing; rede; redevoering; speech; spreekbeurt; toespraak; voordracht inleiding; introductie; proloog; voorbericht; voorwoord
discours lezing; rede; redevoering; speech; spreekbeurt; toespraak; voordracht inleiding; introductie; lezing; oratie; proloog; spreekbeurt; spreekbeurten; toespraak; voorbericht; voorwoord

Verwante woorden van "speech":


Wiktionary: speech

speech
noun
  1. linguistique|fr actualisation de la langue ; suite de mots qu’on emploie concrètement pour exprimer sa pensée.

Cross Translation:
FromToVia
speech discours speech — an oration, session of speaking