Nederlands

Uitgebreide vertaling voor spuien (Nederlands) in het Frans

spuien:

spuien werkwoord (spui, spuit, spuide, spuiden, gespuid)

  1. spuien (water lozen; water afvoeren; uitwateren)
    dérouler; écouler; déverser; faire écouler l'eau
    • dérouler werkwoord (déroule, déroules, déroulons, déroulez, )
    • écouler werkwoord (écoule, écoules, écoulons, écoulez, )
    • déverser werkwoord (déverse, déverses, déversons, déversez, )
  2. spuien (uiten)
    exprimer; manifester
    • exprimer werkwoord (exprime, exprimes, exprimons, exprimez, )
    • manifester werkwoord (manifeste, manifestes, manifestons, manifestez, )

Conjugations for spuien:

o.t.t.
  1. spui
  2. spuit
  3. spuit
  4. spuien
  5. spuien
  6. spuien
o.v.t.
  1. spuide
  2. spuide
  3. spuide
  4. spuiden
  5. spuiden
  6. spuiden
v.t.t.
  1. heb gespuid
  2. hebt gespuid
  3. heeft gespuid
  4. hebben gespuid
  5. hebben gespuid
  6. hebben gespuid
v.v.t.
  1. had gespuid
  2. had gespuid
  3. had gespuid
  4. hadden gespuid
  5. hadden gespuid
  6. hadden gespuid
o.t.t.t.
  1. zal spuien
  2. zult spuien
  3. zal spuien
  4. zullen spuien
  5. zullen spuien
  6. zullen spuien
o.v.t.t.
  1. zou spuien
  2. zou spuien
  3. zou spuien
  4. zouden spuien
  5. zouden spuien
  6. zouden spuien
en verder
  1. ben gespuid
  2. bent gespuid
  3. is gespuid
  4. zijn gespuid
  5. zijn gespuid
  6. zijn gespuid
diversen
  1. spui!
  2. spuit!
  3. gespuid
  4. spuiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

spuien [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het spuien (lozen)
    le déversement; le dégorgement; la vidange; l'écoulement; l'évacuation

Vertaal Matrix voor spuien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dégorgement lozen; spuien
déversement lozen; spuien afstorten; drainage; drooglegging; neerstorten; ontwatering; spuiïng
vidange lozen; spuien afwatering; drainage; drooglegging; lozing; ontwatering; spuiïng; waterafvoer
écoulement lozen; spuien afloop; afvoer; afwatering; bloeding; bloeduitvloeiing; drainage; drooglegging; lediging; lozing; ontwatering; spuiïng; stromen; uitlaat; uitlaatpijp; verstrijken; verstrijking; vervallen; vlampijp; vloeiing; vloeimiddel; waterafvoer
évacuation lozen; spuien afwatering; drainage; drooglegging; evacuatie; lediging; lozing; ontruiming; ontwatering; waterafvoer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dérouler spuien; uitwateren; water afvoeren; water lozen afrollen; afwenden; afwentelen; afwinden; ontrollen; ontvouwen; openrollen; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitrollen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen
déverser spuien; uitwateren; water afvoeren; water lozen afrollen; afscheiden; afvoeren; doen wegvloeien; gieten; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lozen; ontrollen; overhevelen; overtappen; schenken; uit de weg gaan; uitgieten; uitrollen; uitscheiden; uitschenken; uitstorten; uitstoten; uitwerpen; uitwijken
exprimer spuien; uiten beschrijven; formuleren; fraseren; in een formule brengen; leegknijpen; overbrengen; tot uitdrukking brengen; translateren; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; uitknijpen; verbaliseren; vertalen; vertolken; verwoorden; weergeven
faire écouler l'eau spuien; uitwateren; water afvoeren; water lozen
manifester spuien; uiten aantonen; bewijzen; exposeren; getuigen van; laten blijken; laten zien; manifesteren; staven; tentoonstellen; tonen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; vertolken; vertonen; verwoorden; voor ogen brengen
écouler spuien; uitwateren; water afvoeren; water lozen aftappen; afvoeren; doen wegvloeien; tappen; wegebben

Verwante woorden van "spuien":


Wiktionary: spuien

spuien

spuien vorm van spui:

spui [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het spui (afvoerbuis; riool; regenpijp; afwateringsbuis)
    le tuyau d'écoulement

Vertaal Matrix voor spui:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tuyau d'écoulement afvoerbuis; afwateringsbuis; regenpijp; riool; spui

Verwante woorden van "spui":


Wiktionary: spui

spui
noun
  1. action de décharger.
  2. clôture en forme de bassin, faite de terre, de pierre, de bois ou de toute autre matière dans un port, sur une rivière, sur un canal, etc., ayant une ou plusieurs portes qui se lever et se baisser ou qui s’ouvrent et se fermer, pou