Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. stamelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stamelen (Nederlands) in het Frans

stamelen:

stamelen werkwoord (stamel, stamelt, stamelde, stamelden, gestameld)

  1. stamelen (stotteren; haperen; hakkelen)
    bégayer; bredouiller; balbutier
    • bégayer werkwoord (bégaye, bégayes, bégayons, bégayez, )
    • bredouiller werkwoord (bredouille, bredouilles, bredouillons, bredouillez, )
    • balbutier werkwoord (balbutie, balbuties, balbutions, balbutiez, )

Conjugations for stamelen:

o.t.t.
  1. stamel
  2. stamelt
  3. stamelt
  4. stamelen
  5. stamelen
  6. stamelen
o.v.t.
  1. stamelde
  2. stamelde
  3. stamelde
  4. stamelden
  5. stamelden
  6. stamelden
v.t.t.
  1. heb gestameld
  2. hebt gestameld
  3. heeft gestameld
  4. hebben gestameld
  5. hebben gestameld
  6. hebben gestameld
v.v.t.
  1. had gestameld
  2. had gestameld
  3. had gestameld
  4. hadden gestameld
  5. hadden gestameld
  6. hadden gestameld
o.t.t.t.
  1. zal stamelen
  2. zult stamelen
  3. zal stamelen
  4. zullen stamelen
  5. zullen stamelen
  6. zullen stamelen
o.v.t.t.
  1. zou stamelen
  2. zou stamelen
  3. zou stamelen
  4. zouden stamelen
  5. zouden stamelen
  6. zouden stamelen
en verder
  1. ben gestameld
  2. bent gestameld
  3. is gestameld
  4. zijn gestameld
  5. zijn gestameld
  6. zijn gestameld
diversen
  1. stamel!
  2. stamelt!
  3. gestameld
  4. stamelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor stamelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balbutier hakkelen; haperen; stamelen; stotteren bazelen; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; wauwelen
bredouiller hakkelen; haperen; stamelen; stotteren bazelen; kwijlen; lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; stoethaspelen; wauwelen; zeveren
bégayer hakkelen; haperen; stamelen; stotteren

Verwante definities voor "stamelen":

  1. het met moeite en onderbrekingen zeggen1
    • hij stamelde dat hij spijt had1

Wiktionary: stamelen

stamelen
verb
  1. (overgankelijk) onsamenhangend en onzeker spreken
stamelen