Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stukje (Nederlands) in het Frans

stukje:

stukje [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het stukje (fragmentje; klein stukje; snippertje; )
    la petite pièce; le petit morceau; le petit bout; la composition; l'article; le petit débris; la publication; le petit peu

Vertaal Matrix voor stukje:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
article brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje artikel; bericht; ding; essay; goed; item; lidwoord; object; publicatie; stuk; verhandeling; voorwerp; werkstuk; zaak; zinsnede
composition brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje assemblage; assembleren; bijeenlegging; bouw; compositie; constitutie; constructie; eindscriptie; essay; gestel; intonatie; modulatie; montage; opbouw; opbouwen; opstel; ordening; organisatie; proefwerk; repetitie; samengesteld geheel; samenstelling; samenstelling taalkunde; samenvoeging; scriptie; stembuiging; structuur; systeem; test; toets; toonval; toonzetting; verhandeling; verslag; werkstuk; zetsels; zetten; zetwerk
petit bout brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje deeltje; klein beetje; onderdeeltje; stompje; zweem; zweempje
petit débris brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje
petit morceau brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje brokje; klein beetje; kleine brok; lapje; zweem; zweempje
petit peu brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje beetje; flinter; floers; klein beetje; kleinigheid; schijntje; snufje; snuifje; vleugje; waas; zweem; zweempje
petite pièce brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje
publication brokje; eindje; fragmentje; klein stukje; partje; snippertje; stukje aankondiging; afkondiging; artikel; bekendmaking; bericht; boodschap; gewag; kennisgeving; mededeling; melding; openbaarmaking; openbare publicatie; opgave; proclamatie; publicatie; publiceren; publikatie; relaas; stuk; tijding; uitgave; uitgeven; uitgifte; uitlegging; uitspraak; uitspreiding; verbreiding; verkondiging; vermelding; verwittiging

Verwante woorden van "stukje":


Wiktionary: stukje

stukje
noun
  1. morceau de quelque chose qui casser, briser, séparer de son tout.
  2. portion séparée d’une chose solide qui peut être manger.
  3. partie, portion, morceau d’un tout.

stukje vorm van stuk:

stuk [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het stuk (gedeelte; deel; part; fractie)
    la partie; le fragment
    • partie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • fragment [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. het stuk (basisbestanddeel; onderdeel; component; )
    la part; la partie; le composant; l'élément de base; le morceau; la section; le segment; l'ingrédient de base; la fraction; le rayon; l'ingrédient; le membre; la branche; la portion; la catégorie; le groupe parlementaire; la ration; le titre; l'action
  3. het stuk (spetter; kanjer)
    le bel homme; la fille du tonnerre; le type épatant; la jolie femme
  4. het stuk (toneelstuk; schouwspel; drama)
    la pièce de théâtre; le drame; le théâtre; la tragédie; la comédie; le spectacle
  5. het stuk (gewichtstuk; kanon)
    le canon; l'artillerie; le canons
    • canon [le ~] zelfstandig naamwoord
    • artillerie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • canons [le ~] zelfstandig naamwoord
  6. het stuk (mooi persoon)
    le beau morceau; le châssis
  7. het stuk (publicatie; artikel)
    l'article; la publication

stuk bijvoeglijk naamwoord

  1. stuk (beschadigd; kapot; gebarsten)
    endommagé; abîmé; cassé; brisé; rompu; en morceaux; troué; fracturé; crevé; détraqué; lacéré; en pièces; en dérangement; avarié; en lambeaux; variolé; délabré; fêlé; déchiré
  2. stuk (aan stukken; kapot; gebroken; )
    défectueux; en pièces; cassé; brisé; en panne
  3. stuk (buiten gebruik; defect; onklaar)
    défectueux; en panne; hors de service; en dérangement; hors d'usage
  4. stuk (aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen)
    en pièces; cassé; brisé; en morceaux; endommagé; délabré; dévoré; fêlé; rompu; détérioré; lacéré; fracturé; dans un état triste
  5. stuk (aan scherven; kapot; gebroken)
    brisé; abîmé

Vertaal Matrix voor stuk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
action basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; aanstellerij; actie; ageren; aktie; claim; daad; eis; handelen; handeling; inwerking; protestbijeenkomst; publieke betoging; taak; toneel; vordering
article artikel; publicatie; stuk artikel; bericht; brokje; ding; eindje; essay; fragmentje; goed; item; klein stukje; lidwoord; object; partje; snippertje; stukje; verhandeling; voorwerp; werkstuk; zaak; zinsnede
artillerie gewichtstuk; kanon; stuk geschut; kanonnen
beau morceau mooi persoon; stuk
bel homme kanjer; spetter; stuk
branche basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; bedrijfstak; boomtak; branche; deelsoort; departement; detachement; economische sector; ent; loot; rank; sectie; specialisatie; specialisme; tak; takje; twijg; uitloper; vakgebied; vakgroep; vertakking; zijtak
canon gewichtstuk; kanon; stuk canon; geschut; kanonnen; maatstaf; norm; standaard
canons gewichtstuk; kanon; stuk geschut; kanonnen
catégorie basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aard; afdeling; categorie; classificatie; departement; detachement; genre; klasse; kleurcategorie; onderverdeling; prijsklasse; sectie; slag; soort; tak; type
châssis mooi persoon; stuk carrosserie; chassis; frame; geraamte; karkas; koetswerk; onderstel; raamkozijn; raamwerk; skelet
composant basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk element; factor; functie; onderdeel
comédie drama; schouwspel; stuk; toneelstuk aanstellerij; blijspel; façade; gemanierdheid; klucht; komedie; schijnvertoning; toneel; toneelspel
drame drama; schouwspel; stuk; toneelstuk tragedie; treurspel
fille du tonnerre kanjer; spetter; stuk
fraction basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; breuk; breukgetal; deeltje; departement; detachement; onderdeeltje; sectie; tak
fragment deel; fractie; gedeelte; part; stuk brokstuk; diggel; fragment; klompje; klontertje; klontje; reepje; scherf; splinter; wrakstuk
groupe parlementaire basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; departement; detachement; kamerfractie; sectie; tak
ingrédient basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
ingrédient de base basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk
jolie femme kanjer; spetter; stuk
membre basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk dimensielid; gildenbroeder; ledemaat; lichaamsdeel; lid; lidmaat
morceau basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; boterham; brok; brokstuk; deel; deeltje; diggel; klompje; klont; klonter; klontertje; klontje; onderdeeltje; part; plak brood; scherf; segment; snee; sneetje; splinter; suikerklontje; wrakstuk
part basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; bijdrage; deel; deeltje; dosis; inbreng; noodrantsoen; onderdeeltje; part; portie; rantsoen; segment
partie basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; gedeelte; ingrediënt; onderdeel; part; stuk aandeel; afdeling; beurt; brok; deel; departement; detachement; feest; festijn; gespeel; hoeveelheid; kinderspel; klompje; klont; klontertje; klontje; part; partij; partijtje; party; potje; rondje; sectie; segment; spel; spelletje; suikerklontje; tak; wedstrijdje
pièce de théâtre drama; schouwspel; stuk; toneelstuk blijspel; klucht
portion basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; aanstellerij; barrels; bijdrage; contributie; deel; delen; dosis; lidmaatschapsgeld; noodrantsoen; part; parten; partjes; portie; porties; rantsoen; segmenten; stukken; toneel
publication artikel; publicatie; stuk aankondiging; afkondiging; bekendmaking; bericht; boodschap; brokje; eindje; fragmentje; gewag; kennisgeving; klein stukje; mededeling; melding; openbaarmaking; openbare publicatie; opgave; partje; proclamatie; publicatie; publiceren; publikatie; relaas; snippertje; stukje; tijding; uitgave; uitgeven; uitgifte; uitlegging; uitspraak; uitspreiding; verbreiding; verkondiging; vermelding; verwittiging
ration basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aandeel; deel; part
rayon basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; baton; bestuursregio; boekenplank; departement; detachement; divisie; erf; grondgebied; legbord; plank; radiatie; radius; rek; schap; sectie; spaak; spaak van een fietswiel; sprankeltje; staaf; staf; stang; stok; straal; straalbundel; stralenbundel; straling; tak; terrein; territorium; uitstraling; vakgroep; vonkje; wielspaak
section basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; alinea; bestuursregio; departement; detachement; divisie; doorsnede; doorsnee; echelon; gebied; geleding; gordel; laag; lid; paragraaf; presentatiesectie; regio; sectie; sectie-indeling; streek; tak; terrein; territorium; vakgroep; zone
segment basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk afdeling; departement; detachement; rekeningcodesegment; sectie; segment; tak
spectacle drama; schouwspel; stuk; toneelstuk aanblik; aangezicht; blijspel; gelaat; gezicht; kijkstuk; klucht; opvoering; parade; schouwspel; show; spektakel; staatsie; toneelstukje; toneeluitvoering; toneelvoorstelling; vertoning; voorstelling
théâtre drama; schouwspel; stuk; toneelstuk aanstellerij; schouwburg; theater; toneel; toneelwezen
titre basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk aanduiding; aanhef; aanstellerij; benaming; benoeming; goudgehalte; graad; hiërarchie; hoofd; kop; kopzin; krantenkop; naam; niveau; opschrift; peil; rang; rangorde; term; titel; toneel; vennootsaandeel; volgorde; waardigheidstitel; wetenschappelijke graad
tragédie drama; schouwspel; stuk; toneelstuk tragedie; treurspel
troué dijkbreuk; doorbraak; doorbreken; doorbreking
type épatant kanjer; spetter; stuk
élément de base basisbestanddeel; bestanddeel; component; deel; element; fractie; ingrediënt; onderdeel; stuk grondbestanddeel; hoofdbestanddeel
- artikel; deel; eind; element; gedeelte; part
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
endommagé aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk aan flarden; aangeslagen; gehavend; geschonden; gewond; verziekt
- kapot
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
branche branche; branche-element; vertakking; voorwaardelijke branche
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abîmé aan scherven; beschadigd; gebarsten; gebroken; kapot; stuk aan flarden; aangeslagen; gehavend; geschonden; gewond; verziekt
avarié beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; aangeslagen; gehavend; gewond
brisé aan scherven; aan stukken; beschadigd; defect; gebarsten; gebroken; geruineerd; in stukken; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk gebroken; geknikt; ingeslagen; stukgebroken; verbroken
cassé aan stukken; beschadigd; defect; gebarsten; gebroken; geruineerd; in stukken; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk gebroken; geknikt; ingeslagen; stukgebroken; verbroken
crevé beschadigd; gebarsten; kapot; stuk afgemat; bekaf; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; hondsmoe; lek; ondicht; op; opengesprongen
dans un état triste aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
déchiré beschadigd; gebarsten; kapot; stuk gescheurd; verscheurd
défectueux aan stukken; buiten gebruik; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk gebrekkig; incapabel; incompetent; knudde; onbekwaam; ondeugdelijk; ongeschikt
délabré aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk aangeslagen; bouwvallig; gammel; gehavend; geschonden; gewond; krakkemikkig; krakkemikkige; ruïneus; wankel; wrak; zwak
détraqué beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
détérioré aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk aangeslagen; gehavend; geschonden; gewond
dévoré aan stukken; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
en dérangement beschadigd; buiten gebruik; defect; gebarsten; kapot; onklaar; stuk
en lambeaux beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aan flarden; aangeslagen; gehavend; gewond
en morceaux aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk gebroken; stukgebroken
en panne aan stukken; buiten gebruik; defect; gebroken; in stukken; kapot; onklaar; stuk
en pièces aan stukken; beschadigd; defect; gebarsten; gebroken; geruineerd; in stukken; kapot; naar de knoppen; onklaar; stuk aan flarden; aangeslagen; gehavend; gewond
fracturé aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk gebroken; stukgebroken
fêlé aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk gebroken; stukgebroken; verbroken
hors d'usage buiten gebruik; defect; onklaar; stuk ongerede
hors de service buiten gebruik; defect; onklaar; stuk
lacéré aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk
rompu aan stukken; beschadigd; gebarsten; gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk afgemat; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; doorgebroken; gebroken; hondsmoe; op; stukgebroken; verbroken
troué beschadigd; gebarsten; kapot; stuk
variolé beschadigd; gebarsten; kapot; stuk aangeslagen; gehavend; gewond

Verwante woorden van "stuk":


Synoniemen voor "stuk":


Antoniemen van "stuk":


Verwante definities voor "stuk":

  1. tekst in krant of tijdschrift1
    • hij schreef een stuk over kindermishandeling1
  2. wat kleiner is dan het totaal1
    • wil je ook een stuk taart?1
  3. bepaalde afstand of lengte1
    • ik heb een stuk hardgelopen1
  4. niet meer heel, niet meer werkend1
    • het broodrooster is stuk1
  5. man of vrouw met mooi lichaam1
    • ik vind die verloofde van jou een echt stuk!1
  6. exemplaar van iets1
    • hoeveel stuks wilt u?1
  7. grote hoeveelheid, veel1
    • hij is een stuk groter dan zijn broer1
  8. kunstwerk met muziek of toneel1
    • ze spelen een stuk van Mozart1
  9. papieren voor een vergadering1
    • heb jij alle stukken bij je?1

Wiktionary: stuk

stuk
noun
  1. deel
  2. kunst/nijverheid
stuk
noun
  1. Qualité de ce qui est beau, de ce qui est esthétique à la perception
  2. jeu de cartes qui se pratique à deux équipes de deux avec un jeu de trente-deux cartes.
  3. maçonnerie|fr bloc de pierre artificielle fabriquer avec de la terre argileux pétrir, mouler, sécher, cuire, et dont on se servir comme matériau de construction.
  4. écrit qui sert de preuve ou de renseignement.
  5. Partie d’un ensemble

Cross Translation:
FromToVia
stuk belle; beau baby — form of address to a man or a woman considered to be attractive
stuk barre bar — cuboid piece of any commodity
stuk morceau; pièce chunk — a part of something
stuk coupe cut — slab of meat
stuk truc; article item — distinct physical object
stuk morceau morsel — small fragment
stuk morceau; part piece — part of a larger whole
stuk pièce de théâtre play — theatrical performance
stuk bout Endeumgangssprachlich ein Stück, ein Teil
stuk morceau Stück — ein Teil eines Ganzen
stuk pièce Teiloft im Zusammenhang mit leblosen Gegenständen: ein Element, Stück eines Ganzen
stuk paragraphe Abschnitt — ein Teil eines Textes

Verwante vertalingen van stukje