Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toetakelen (Nederlands) in het Frans

toetakelen:

toetakelen werkwoord (takel toe, takelt toe, takelde toe, takelden toe, toegetakeld)

  1. toetakelen (afranselen; aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; afrossen)
    tabasser; châtier; fouetter; amocher; donner une raclée; étriller; flageller; boxer; rosser; rouer de coups; donner une raclée à
    • tabasser werkwoord (tabasse, tabasses, tabassons, tabassez, )
    • châtier werkwoord (châtie, châties, châtions, châtiez, )
    • fouetter werkwoord (fouette, fouettes, fouettons, fouettez, )
    • amocher werkwoord (amoche, amoches, amochons, amochez, )
    • donner une raclée werkwoord
    • étriller werkwoord
    • flageller werkwoord (flagelle, flagelles, flagellons, flagellez, )
    • boxer werkwoord (boxe, boxes, boxons, boxez, )
    • rosser werkwoord (rosse, rosses, rossons, rossez, )
    • rouer de coups werkwoord
  2. toetakelen (in elkaar slaan)
    blesser; abîmer; défigurer; amocher; mal traiter
    • blesser werkwoord (blesse, blesses, blessons, blessez, )
    • abîmer werkwoord (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, )
    • défigurer werkwoord (défigure, défigures, défigurons, défigurez, )
    • amocher werkwoord (amoche, amoches, amochons, amochez, )
    • mal traiter werkwoord

Conjugations for toetakelen:

o.t.t.
  1. takel toe
  2. takelt toe
  3. takelt toe
  4. takelen toe
  5. takelen toe
  6. takelen toe
o.v.t.
  1. takelde toe
  2. takelde toe
  3. takelde toe
  4. takelden toe
  5. takelden toe
  6. takelden toe
v.t.t.
  1. heb toegetakeld
  2. hebt toegetakeld
  3. heeft toegetakeld
  4. hebben toegetakeld
  5. hebben toegetakeld
  6. hebben toegetakeld
v.v.t.
  1. had toegetakeld
  2. had toegetakeld
  3. had toegetakeld
  4. hadden toegetakeld
  5. hadden toegetakeld
  6. hadden toegetakeld
o.t.t.t.
  1. zal toetakelen
  2. zult toetakelen
  3. zal toetakelen
  4. zullen toetakelen
  5. zullen toetakelen
  6. zullen toetakelen
o.v.t.t.
  1. zou toetakelen
  2. zou toetakelen
  3. zou toetakelen
  4. zouden toetakelen
  5. zouden toetakelen
  6. zouden toetakelen
en verder
  1. ben toegetakeld
  2. bent toegetakeld
  3. is toegetakeld
  4. zijn toegetakeld
  5. zijn toegetakeld
  6. zijn toegetakeld
diversen
  1. takel toe!
  2. takelt toe!
  3. toegetakeld
  4. toetakelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor toetakelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abîmer in elkaar slaan; toetakelen aan de zwerf zijn; aantasten; aanvreten; afbreken; afranselen; bederven; beschadigen; breken; iemand toetakelen; in stukken breken; kapot maken; kapotbreken; kapotmaken; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; pijn bezorgen; pijn doen; rondzwerven; slechten; slopen; stukmaken; uit elkaar halen; verbroddelen; verhaspelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verloederen; verpesten; verslonzen; verwonden; verzieken; zeer doen; zwerven
amocher aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar slaan; in elkaar timmeren; toetakelen aan de zwerf zijn; afranselen; iemand toetakelen; knauwen; pijn bezorgen; pijn doen; rondzwerven; verwonden; zeer doen; zwerven
blesser in elkaar slaan; toetakelen aantasten; aanvreten; bederven; belasteren; benadelen; beschadigen; bezeren; blesseren; deren; duperen; folteren; grieven; knauwen; krenken; kwaadspreken; kwellen; kwetsen; lasteren; martelen; nadeel berokkenen; nadeel toebrengen; pijn bezorgen; pijn doen; pijnigen; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; smaden; verwonden; zeer doen; zich bezeren; zich pijn doen; zich verwonden
boxer aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen boksen
châtier aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen afstraffen; geselen; kastijden; straffen; tuchtigen
donner une raclée aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen billekoek geven; een pak slaag geven; ranselen
donner une raclée à aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen 'n aframmeling geven; afdrogen; aframmelen; afrossen; drogen; droogmaken; in elkaar rammen; in elkaar timmeren
défigurer in elkaar slaan; toetakelen bederven; een andere vorm geven; mismaken; misvormen; stukmaken; verbroddelen; verhaspelen; verklungelen; verknallen; verknoeien; verminken; verpesten; vervormen; verzieken
flageller aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen
fouetter aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen geselen; hard slaan; hengsten; kastijden; klutsen; meppen; slaan; snerpen; timmeren; tuchtigen
mal traiter in elkaar slaan; toetakelen
rosser aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen 'n aframmeling geven; afdrogen; aframmelen; afrossen; drogen; droogmaken; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; ranselen
rouer de coups aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen knuppelen; ranselen
tabasser aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen bakkeleien; beuken; bonken; duelleren; hameren; kampen; kleunen; knokken; knuppelen; matten; rammen; ranselen; slaan; vechten
étriller aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen afzetten; bedonderen; bedriegen; beduvelen; belazeren; besodemieteren; misleiden; oplichten; zwendelen

Wiktionary: toetakelen

toetakelen
verb
  1. iemand zo mishandelen dat hij of zij zichtbaar lichamelijk letsel heeft
toetakelen

Verwante vertalingen van toetakelen