Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor toneelspelen (Nederlands) in het Frans

toneelspelen:

toneelspelen werkwoord (speel toneel, speelt toneel, speelde toneel, speelden toneel, toneelgespeeld)

  1. toneelspelen (doen alsof; spelen; zich aanstellen)
    jouer; feindre; simuler; jouer la comédie; dramatiser
    • jouer werkwoord (joue, joues, jouons, jouez, )
    • feindre werkwoord (feins, feint, feignons, feignez, )
    • simuler werkwoord (simule, simules, simulons, simulez, )
    • jouer la comédie werkwoord
    • dramatiser werkwoord (dramatise, dramatises, dramatisons, dramatisez, )
  2. toneelspelen (acteren)
    faire du théâtre; jouer; dramatiser; jouer la comédie; figurer; feindre; simuler; interpréter
    • faire du théâtre werkwoord
    • jouer werkwoord (joue, joues, jouons, jouez, )
    • dramatiser werkwoord (dramatise, dramatises, dramatisons, dramatisez, )
    • jouer la comédie werkwoord
    • figurer werkwoord (figure, figures, figurons, figurez, )
    • feindre werkwoord (feins, feint, feignons, feignez, )
    • simuler werkwoord (simule, simules, simulons, simulez, )
    • interpréter werkwoord (interprète, interprètes, interprétons, interprétez, )
  3. toneelspelen (komedie spelen; acteren; zich aanstellen)
    faire du théâtre; jouer; se prêter au jeu; participer; figurer; interpréter; se produire; prendre part au jeu
    • faire du théâtre werkwoord
    • jouer werkwoord (joue, joues, jouons, jouez, )
    • se prêter au jeu werkwoord
    • participer werkwoord (participe, participes, participons, participez, )
    • figurer werkwoord (figure, figures, figurons, figurez, )
    • interpréter werkwoord (interprète, interprètes, interprétons, interprétez, )
    • se produire werkwoord

Conjugations for toneelspelen:

o.t.t.
  1. speel toneel
  2. speelt toneel
  3. speelt toneel
  4. spelen toneel
  5. spelen toneel
  6. spelen toneel
o.v.t.
  1. speelde toneel
  2. speelde toneel
  3. speelde toneel
  4. speelden toneel
  5. speelden toneel
  6. speelden toneel
v.t.t.
  1. heb toneelgespeeld
  2. hebt toneelgespeeld
  3. heeft toneelgespeeld
  4. hebben toneelgespeeld
  5. hebben toneelgespeeld
  6. hebben toneelgespeeld
v.v.t.
  1. had toneelgespeeld
  2. had toneelgespeeld
  3. had toneelgespeeld
  4. hadden toneelgespeeld
  5. hadden toneelgespeeld
  6. hadden toneelgespeeld
o.t.t.t.
  1. zal toneelspelen
  2. zult toneelspelen
  3. zal toneelspelen
  4. zullen toneelspelen
  5. zullen toneelspelen
  6. zullen toneelspelen
o.v.t.t.
  1. zou toneelspelen
  2. zou toneelspelen
  3. zou toneelspelen
  4. zouden toneelspelen
  5. zouden toneelspelen
  6. zouden toneelspelen
en verder
  1. ben toneelgespeeld
  2. bent toneelgespeeld
  3. is toneelgespeeld
  4. zijn toneelgespeeld
  5. zijn toneelgespeeld
  6. zijn toneelgespeeld
diversen
  1. speel toneel!
  2. speelt toneel!
  3. toneelgespeeld
  4. toneelspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor toneelspelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dramatiser acteren; doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen dramatiseren
faire du théâtre acteren; een rol vertolken; komedie spelen; toneelspelen; zich aanstellen optreden; performen; spelen
feindre acteren; doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen beweren; dramatiseren; fingeren; huichelen; iemand begunstigen; pretenderen; simuleren; stellen; veinzen; verklaren; voorgeven; voorschuiven; voorspiegelen; voortrekken; voorwenden
figurer acteren; een rol vertolken; komedie spelen; toneelspelen; zich aanstellen figureren; inleven; invoelen; meeleven; voelen
interpréter acteren; een rol vertolken; komedie spelen; toneelspelen; zich aanstellen begrijpen; beschrijven; interpreteren; mededelen; opvatten; overbrengen; overzetten; tolken; translateren; uitbeelden; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiteenzetten; uiten; uiting geven aan; verbeelden; verhalen; verpersonificeren; vertalen; vertellen; vertolken; verwoorden; weergeven; zeggen
jouer acteren; doen alsof; een rol vertolken; komedie spelen; spelen; toneelspelen; zich aanstellen dramatiseren; een gok wagen; gokken; met aandelen spelen; met geld spelen; opspelen; opspelen kaartspel; optreden; performen; speculeren; spelen; tokkelen
jouer la comédie acteren; doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen dramatiseren
participer acteren; een rol vertolken; komedie spelen; toneelspelen; zich aanstellen deel hebben aan; deelnemen; meedoen; meespelen; opspelen; opspelen kaartspel; participeren
prendre part au jeu acteren; een rol vertolken; komedie spelen; toneelspelen; zich aanstellen meedoen; meespelen
se produire acteren; een rol vertolken; komedie spelen; toneelspelen; zich aanstellen gebeuren; geschieden; optreden; passeren; performen; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; spelen; toegaan; voordoen; voorvallen
se prêter au jeu acteren; een rol vertolken; komedie spelen; toneelspelen; zich aanstellen
simuler acteren; doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen beweren; dramatiseren; fingeren; huichelen; pretenderen; simuleren; stellen; veinzen; verklaren; voorgeven; voorwenden

Verwante woorden van "toneelspelen":


Wiktionary: toneelspelen


Cross Translation:
FromToVia
toneelspelen jouer act — to perform a theatrical role

toneelspel:

toneelspel [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het toneelspel (gemanierdheid)
    la comédie; le maniérisme

Vertaal Matrix voor toneelspel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
comédie gemanierdheid; toneelspel aanstellerij; blijspel; drama; façade; klucht; komedie; schijnvertoning; schouwspel; stuk; toneel; toneelstuk
maniérisme gemanierdheid; toneelspel aanstellerij; geaffekteerdheid; gekunsteldheid; gemaaktheid; gewildheid; gezochtheid; toneel

Verwante woorden van "toneelspel":