Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. tutoyerend:
  2. tutoyeren:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tutoyerend (Nederlands) in het Frans

tutoyerend:

tutoyerend bijvoeglijk naamwoord

  1. tutoyerend (familiair)
    connu; familier; tutoyant

Vertaal Matrix voor tutoyerend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
familier gast; habitué; stamgast; vaste klant
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
connu familiair; tutoyerend bekend; vertrouwd
familier familiair; tutoyerend aangenaam; bekend; brutaal; familiair; fijn; gemeenzaam; genoeglijk; gezellig; huiselijk; in het voorbijgaan; informeel; knus; knusjes; lekker; losjes; makkelijk in de omgang; niet beschroomd; onbeschroomd; onderhoudend; plezierig; prettig; sociabel; stoutmoedig; terloops; vertrouwd; voorlopig; vrijblijvend; vrijmoedig; vrijpostig
tutoyant familiair; tutoyerend

tutoyeren:

tutoyeren werkwoord (tutoyeer, tutoyeert, tutoyeerde, tutoyeerden, getutoyeerd)

  1. tutoyeren (jijen; jij zeggen)
    tutoyer
    • tutoyer werkwoord (tutoie, tutoies, tutoyons, tutoyez, )

Conjugations for tutoyeren:

o.t.t.
  1. tutoyeer
  2. tutoyeert
  3. tutoyeert
  4. tutoyeren
  5. tutoyeren
  6. tutoyeren
o.v.t.
  1. tutoyeerde
  2. tutoyeerde
  3. tutoyeerde
  4. tutoyeerden
  5. tutoyeerden
  6. tutoyeerden
v.t.t.
  1. heb getutoyeerd
  2. hebt getutoyeerd
  3. heeft getutoyeerd
  4. hebben getutoyeerd
  5. hebben getutoyeerd
  6. hebben getutoyeerd
v.v.t.
  1. had getutoyeerd
  2. had getutoyeerd
  3. had getutoyeerd
  4. hadden getutoyeerd
  5. hadden getutoyeerd
  6. hadden getutoyeerd
o.t.t.t.
  1. zal tutoyeren
  2. zult tutoyeren
  3. zal tutoyeren
  4. zullen tutoyeren
  5. zullen tutoyeren
  6. zullen tutoyeren
o.v.t.t.
  1. zou tutoyeren
  2. zou tutoyeren
  3. zou tutoyeren
  4. zouden tutoyeren
  5. zouden tutoyeren
  6. zouden tutoyeren
en verder
  1. ben getutoyeerd
  2. bent getutoyeerd
  3. is getutoyeerd
  4. zijn getutoyeerd
  5. zijn getutoyeerd
  6. zijn getutoyeerd
diversen
  1. tutoyeer!
  2. tutoyeert!
  3. getutoyeerd
  4. tutoyerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tutoyeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tutoyer jij zeggen; jijen; tutoyeren

Wiktionary: tutoyeren

tutoyeren
verb
  1. elkaar met jij en jou aanspreken
tutoyeren
noun
  1. action de tutoyer.
verb
  1. user des mots de tu et de toi en parlant à quelqu’un.

Cross Translation:
FromToVia
tutoyeren tutoyer address with the informal T-form — to address with the informal T-form - translation entry
tutoyeren tutoyer thou — to address someone using the pronoun thou
tutoyeren tutoyer duzentransitiv, reflexiv: (sich) mit du anreden (lassen)