Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. uitpuilend:
  2. uitpuilen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitpuilend (Nederlands) in het Frans

uitpuilend:

uitpuilend bijvoeglijk naamwoord

  1. uitpuilend (bolstaand)
    bombé; gonflé

Vertaal Matrix voor uitpuilend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bombé bolstaand; uitpuilend bol; bolstaand; bolvormig; concaaf; holrond; kogelvormig
gonflé bolstaand; uitpuilend aangedikt; bol; bolstaand; gezwollen; opgeblazen; opgebold; opgepompt; opgezet; opgezwollen; pafferig

uitpuilend vorm van uitpuilen:

uitpuilen werkwoord (puil uit, puilt uit, puilde uit, puilden uit, uitgepuild)

  1. uitpuilen (puilen)
    saillir; sortir
    • saillir werkwoord (saillis, saillit, saillissons, saillissez, )
    • sortir werkwoord (sors, sort, sortons, sortez, )

Conjugations for uitpuilen:

o.t.t.
  1. puil uit
  2. puilt uit
  3. puilt uit
  4. puilen uit
  5. puilen uit
  6. puilen uit
o.v.t.
  1. puilde uit
  2. puilde uit
  3. puilde uit
  4. puilden uit
  5. puilden uit
  6. puilden uit
v.t.t.
  1. heb uitgepuild
  2. hebt uitgepuild
  3. heeft uitgepuild
  4. hebben uitgepuild
  5. hebben uitgepuild
  6. hebben uitgepuild
v.v.t.
  1. had uitgepuild
  2. had uitgepuild
  3. had uitgepuild
  4. hadden uitgepuild
  5. hadden uitgepuild
  6. hadden uitgepuild
o.t.t.t.
  1. zal uitpuilen
  2. zult uitpuilen
  3. zal uitpuilen
  4. zullen uitpuilen
  5. zullen uitpuilen
  6. zullen uitpuilen
o.v.t.t.
  1. zou uitpuilen
  2. zou uitpuilen
  3. zou uitpuilen
  4. zouden uitpuilen
  5. zouden uitpuilen
  6. zouden uitpuilen
en verder
  1. ben uitgepuild
  2. bent uitgepuild
  3. is uitgepuild
  4. zijn uitgepuild
  5. zijn uitgepuild
  6. zijn uitgepuild
diversen
  1. puil uit!
  2. puilt uit!
  3. uitgepuild
  4. uitpuilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitpuilen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
saillir puilen; uitpuilen vooruitspringen; vooruitsteken
sortir puilen; uitpuilen de hort op gaan; eruit gaan; heengaan; ledigen; leeghalen; leegmaken; loshalen; naar buiten halen; stappen; te voorschijn halen; uitgaan; uitgeven; uithalen; verlaten; vertrekken; voor de dag halen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
sortir uitkomen; uitstromen

Verwante vertalingen van uitpuilend