Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. uitzagen:
  2. uitzien:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitzagen (Nederlands) in het Frans

uitzagen:

uitzagen werkwoord (zaag uit, zaagt uit, zaagde uit, zaagden uit, uitgezaagd)

  1. uitzagen
    scier; découper
    • scier werkwoord (scie, scies, scions, sciez, )
    • découper werkwoord (découpe, découpes, découpons, découpez, )

Conjugations for uitzagen:

o.t.t.
  1. zaag uit
  2. zaagt uit
  3. zaagt uit
  4. zagen uit
  5. zagen uit
  6. zagen uit
o.v.t.
  1. zaagde uit
  2. zaagde uit
  3. zaagde uit
  4. zaagden uit
  5. zaagden uit
  6. zaagden uit
v.t.t.
  1. heb uitgezaagd
  2. hebt uitgezaagd
  3. heeft uitgezaagd
  4. hebben uitgezaagd
  5. hebben uitgezaagd
  6. hebben uitgezaagd
v.v.t.
  1. had uitgezaagd
  2. had uitgezaagd
  3. had uitgezaagd
  4. hadden uitgezaagd
  5. hadden uitgezaagd
  6. hadden uitgezaagd
o.t.t.t.
  1. zal uitzagen
  2. zult uitzagen
  3. zal uitzagen
  4. zullen uitzagen
  5. zullen uitzagen
  6. zullen uitzagen
o.v.t.t.
  1. zou uitzagen
  2. zou uitzagen
  3. zou uitzagen
  4. zouden uitzagen
  5. zouden uitzagen
  6. zouden uitzagen
en verder
  1. ben uitgezaagd
  2. bent uitgezaagd
  3. is uitgezaagd
  4. zijn uitgezaagd
  5. zijn uitgezaagd
  6. zijn uitgezaagd
diversen
  1. zaag uit!
  2. zaagt uit!
  3. uitgezaagd
  4. uitzagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitzagen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
découper uitzagen afknippen; besnoeien; couperen; knippen; kort knippen; kort maken; korten; opensnijden; snoeien; trimmen; uithakken; uithouwen; uitkappen; uitknippen; voorsnijden; wegknippen; wegsnoeien
scier uitzagen doorvragen; doorzagen; uitvragen

uitzien:

uitzien werkwoord (zie uit, ziet uit, zag uit, zagen uit, uitgezien)

  1. uitzien (uitzien naar; uitkijken)

Conjugations for uitzien:

o.t.t.
  1. zie uit
  2. ziet uit
  3. ziet uit
  4. zien uit
  5. zien uit
  6. zien uit
o.v.t.
  1. zag uit
  2. zag uit
  3. zag uit
  4. zagen uit
  5. zagen uit
  6. zagen uit
v.t.t.
  1. heb uitgezien
  2. hebt uitgezien
  3. heeft uitgezien
  4. hebben uitgezien
  5. hebben uitgezien
  6. hebben uitgezien
v.v.t.
  1. had uitgezien
  2. had uitgezien
  3. had uitgezien
  4. hadden uitgezien
  5. hadden uitgezien
  6. hadden uitgezien
o.t.t.t.
  1. zal uitzien
  2. zult uitzien
  3. zal uitzien
  4. zullen uitzien
  5. zullen uitzien
  6. zullen uitzien
o.v.t.t.
  1. zou uitzien
  2. zou uitzien
  3. zou uitzien
  4. zouden uitzien
  5. zouden uitzien
  6. zouden uitzien
en verder
  1. ben uitgezien
  2. bent uitgezien
  3. is uitgezien
  4. zijn uitgezien
  5. zijn uitgezien
  6. zijn uitgezien
diversen
  1. zie uit!
  2. ziet uit!
  3. uitgezien
  4. uitziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitzien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attendre impatiemment uitkijken; uitzien; uitzien naar
- uitkijken

Synoniemen voor "uitzien":


Verwante definities voor "uitzien":

  1. ernaar op zoek gaan1
    • ik zie uit naar een andere baan1
  2. het zien als je naar buiten kijkt1
    • deze kamer ziet uit op het meer1
  3. je erop verheugen1
    • ik zie uit naar de vakantie1

Wiktionary: uitzien

uitzien
verb
  1. Se donner du mouvement, du soin, de la peine pour découvrir quelqu’un ou quelque chose (Sens général)
  2. plaisanter quelqu’un ou quelque chose, lui parler ou en parler avec moquerie.

Cross Translation:
FromToVia
uitzien faire face à; affronter look — to face
uitzien → avoir l'air; paraître; sembler look — to appear, to seem