Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. verkwijnen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verkwijnen (Nederlands) in het Frans

verkwijnen:

verkwijnen werkwoord (verkwijn, verkwijnt, verkwijnde, verkwijnden, verkwijnd)

  1. verkwijnen (wegkwijnen; kwijnen)
    languir; dépérir; s'affaiblir; se consumer
    • languir werkwoord (languis, languit, languissons, languissez, )
    • dépérir werkwoord (dépéris, dépérit, dépérissons, dépérissez, )
    • s'affaiblir werkwoord
    • se consumer werkwoord

Conjugations for verkwijnen:

o.t.t.
  1. verkwijn
  2. verkwijnt
  3. verkwijnt
  4. verkwijnen
  5. verkwijnen
  6. verkwijnen
o.v.t.
  1. verkwijnde
  2. verkwijnde
  3. verkwijnde
  4. verkwijnden
  5. verkwijnden
  6. verkwijnden
v.t.t.
  1. ben verkwijnd
  2. bent verkwijnd
  3. is verkwijnd
  4. zijn verkwijnd
  5. zijn verkwijnd
  6. zijn verkwijnd
v.v.t.
  1. was verkwijnd
  2. was verkwijnd
  3. was verkwijnd
  4. waren verkwijnd
  5. waren verkwijnd
  6. waren verkwijnd
o.t.t.t.
  1. zal verkwijnen
  2. zult verkwijnen
  3. zal verkwijnen
  4. zullen verkwijnen
  5. zullen verkwijnen
  6. zullen verkwijnen
o.v.t.t.
  1. zou verkwijnen
  2. zou verkwijnen
  3. zou verkwijnen
  4. zouden verkwijnen
  5. zouden verkwijnen
  6. zouden verkwijnen
diversen
  1. verkwijn!
  2. verkwijnt!
  3. verkwijnd
  4. verkwijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verkwijnen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
s'affaiblir wegsterven
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dépérir kwijnen; verkwijnen; wegkwijnen afmatten; bederven; moe maken; slopen; stukmaken; uitputten; verbroddelen; verdorsten; vergaan; verklungelen; verknallen; verknoeien; verkommeren; vermoeien; verpesten; vervallen; verzieken; wegkwijnen; wegslinken
languir kwijnen; verkwijnen; wegkwijnen hopen; kwijnen; kwijnend verlangen; smachten; snakken; spinzen; van hoop vervuld zijn; verlangen; wegkwijnen; wegslinken
s'affaiblir kwijnen; verkwijnen; wegkwijnen aan kracht inboeten; tanen; uitputten; verflauwen; verslappen; verzwakken; wegslinken; zwak worden; zwakker worden
se consumer kwijnen; verkwijnen; wegkwijnen afbranden; afdragen; doorjagen; leegbranden; opmaken; platbranden; slijten; uitbranden; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verslijten; verteren