Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verschrikt (Nederlands) in het Frans

verschrikt:

verschrikt bijvoeglijk naamwoord

  1. verschrikt (ontsteld; onthutst; getroffen)
    effaré; bouleversé; consterné; déconcerté; ahuri
  2. verschrikt (bang; bevreesd; angstig; in angst; vreesachtig)
    peureux; anxieux; apeuré; peureusement; craintif; craintivement; timoré

Vertaal Matrix voor verschrikt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anxieux piekeraar; tobber
timoré angsthaas; bangerd; bangerik; hazenpoot
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ahuri getroffen; onthutst; ontsteld; verschrikt beduusd; beteuterd; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overbluft; overstuur; paf; perplex; sprakeloos; stom; stomverbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verstomd; verwonderd; zwijgend
anxieux angstig; bang; bevreesd; in angst; verschrikt; vreesachtig
apeuré angstig; bang; bevreesd; in angst; verschrikt; vreesachtig
bouleversé getroffen; onthutst; ontsteld; verschrikt geestelijk verward; het onderste naar boven gekeerd; in de war; omgekeerd; ondersteboven; onthutst; overstuur; verward
consterné getroffen; onthutst; ontsteld; verschrikt beduusd; getroffen; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overstuur; paf; perplex; stomverbaasd; verbaasd; verbouwereerd
craintif angstig; bang; bevreesd; in angst; verschrikt; vreesachtig bedeesd; beschroomd; bleu; kopschuw; schichtig; schrikachtig; schroomvallig; schuchter; schuw; timide; verlegen; vreesachtig
craintivement angstig; bang; bevreesd; in angst; verschrikt; vreesachtig schichtig; schrikachtig; vreesachtig
déconcerté getroffen; onthutst; ontsteld; verschrikt bedremmeld; beduusd; beteuterd; betrokken; getroffen; met de mond vol tanden; met open mond; ontdaan; onthutst; ontsteld; ontzet; overstuur; paf; perplex; sip; sprakeloos; stomverbaasd; teleurgesteld; uiterst verbaasd; verbaasd; verbijsterd; verbluft; verbouwereerd; verstomd; verwonderd
effaré getroffen; onthutst; ontsteld; verschrikt getroffen; onthutst; ontsteld; paf; perplex; schichtig; schrikachtig; vreesachtig
peureusement angstig; bang; bevreesd; in angst; verschrikt; vreesachtig schichtig; schrikachtig; vreesachtig
peureux angstig; bang; bevreesd; in angst; verschrikt; vreesachtig schichtig; schrikachtig; vreesachtig
timoré angstig; bang; bevreesd; in angst; verschrikt; vreesachtig bedeesd; beschroomd; bleu; schichtig; schrikachtig; schroomvallig; schuchter; timide; verlegen; vreesachtig

verschrikken:

verschrikken werkwoord (verschrik, verschrikt, verschrok, verschrokken, verschrokken)

  1. verschrikken (doen schrikken; bangmaken; beangstigen; angst aanjagen)
    consterner; épouvanter; faire peur; intimider; angoisser; faire peur à; terroriser; alarmer; tyranniser
    • consterner werkwoord (consterne, consternes, consternons, consternez, )
    • épouvanter werkwoord (épouvante, épouvantes, épouvantons, épouvantez, )
    • faire peur werkwoord
    • intimider werkwoord (intimide, intimides, intimidons, intimidez, )
    • angoisser werkwoord (angoisse, angoisses, angoissons, angoissez, )
    • faire peur à werkwoord
    • terroriser werkwoord (terrorise, terrorises, terrorisons, terrorisez, )
    • alarmer werkwoord (alarme, alarmes, alarmons, alarmez, )
    • tyranniser werkwoord (tyrannise, tyrannises, tyrannisons, tyrannisez, )
  2. verschrikken (afschrikken; bang maken)
    effrayer; faire fuir; pousser; renvoyer; repousser
    • effrayer werkwoord (effraie, effraies, effrayons, effrayez, )
    • faire fuir werkwoord
    • pousser werkwoord (pousse, pousses, poussons, poussez, )
    • renvoyer werkwoord (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • repousser werkwoord (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )

Conjugations for verschrikken:

o.t.t.
  1. verschrik
  2. verschrikt
  3. verschrikt
  4. verschrikken
  5. verschrikken
  6. verschrikken
o.v.t.
  1. verschrok
  2. verschrok
  3. verschrok
  4. verschrokken
  5. verschrokken
  6. verschrokken
v.t.t.
  1. heb verschrokken
  2. hebt verschrokken
  3. heeft verschrokken
  4. hebben verschrokken
  5. hebben verschrokken
  6. hebben verschrokken
v.v.t.
  1. had verschrokken
  2. had verschrokken
  3. had verschrokken
  4. hadden verschrokken
  5. hadden verschrokken
  6. hadden verschrokken
o.t.t.t.
  1. zal verschrikken
  2. zult verschrikken
  3. zal verschrikken
  4. zullen verschrikken
  5. zullen verschrikken
  6. zullen verschrikken
o.v.t.t.
  1. zou verschrikken
  2. zou verschrikken
  3. zou verschrikken
  4. zouden verschrikken
  5. zouden verschrikken
  6. zouden verschrikken
diversen
  1. verschrik!
  2. verschrikt!
  3. verschrokken
  4. verschrikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verschrikken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarmer angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken alarmeren; ongerust maken; ontstellen; verontrusten
angoisser angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken alarmeren; beangstigen; benauwen; intimideren; ongerust maken; terroriseren; tiranniseren; vrees aanjagen
consterner angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken
effrayer afschrikken; bang maken; verschrikken afschrikken; alarmeren; beangstigen; benauwen; ongerust maken
faire fuir afschrikken; bang maken; verschrikken
faire peur angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken intimideren; terroriseren; tiranniseren; vrees aanjagen
faire peur à angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken
intimider angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken bedreigen; intimideren; koeioneren; kwellen; narren; onder druk zetten; pesten; plagen; ringeloren; sarren; tarten; tergen; terroriseren; tiranniseren; treiteren; verlegen maken; vrees aanjagen
pousser afschrikken; bang maken; verschrikken aandrijven; aandringen; aanduwen; aanhouden; aansporen; aanstoten; aanzwiepen; agiteren; dringen; duwen; gedijen; gisten; groeien; groot worden; in beroering brengen; kiemen; omhoog schieten; omroeren; ontkiemen; ontspringen; ontspruiten; ontstaan uit; op iets aandringen; opdrijven; opdringen; opduwen; openstoten; opgroeien; opkrikken; oppoken; opschieten; opschroeven; opschuiven; opstoken; opwekken; plaats maken; prikkelen; roeren; schuiven; stimuleren; tieren; uit de grond schieten; uit de kiem te voorschijn komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veel doen stijgen; verderhelpen; verplaatsen; verzetten; voortdrijven; voortduwen; voortjagen; voortkomen uit; voortschuiven; vooruitbrengen; vooruitduwen; vooruithelpen; wassen; wegjagen
renvoyer afschrikken; bang maken; verschrikken afmarcheren; afnemen; afschepen; afwimpelen; afzonderen; ecarteren; echoën; galmen; laten inrukken; lichten; omruilen; omwisselen; ontheffen; ontslaan; opschorten; opschuiven; opsturen; pasporteren; posten; reflecteren; rekken; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; sturen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; toezenden; uitstellen; uitsturen; verdagen; verplaatsen; verschuiven; vertragen; vervreemden; verwijderen; verwijzen naar; verwisselen; verzenden; voor zich uitschuiven; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegsturen; wegwerken; wegzenden; wisselen
repousser afschrikken; bang maken; verschrikken abstineren; afduwen; afhouden; afketsen; afkeuren; afnemen; afschepen; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; afzonderen; bedanken; buitensluiten; ecarteren; evacueren; laten passeren; leegruimen; lichten; onthouden; ontruimen; opduwen; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; schuivend verplaatsen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; terugwijzen; uitsluiten; uitstellen; verdedigen; verplaatsen; verschuiven; versmaden; verstoten; vertragen; vervreemden; verweren; verwerpen; verwijderen; verzetten; voor zich uitschuiven; wegbrengen; wegdoen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghalen; wegnemen; wegschuiven; wegstemmen; wegsturen; wegwerken; weren
terroriser angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken intimideren; terroriseren; tiranniseren; vrees aanjagen
tyranniser angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken intimideren; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; ringeloren; sarren; tarten; tergen; terroriseren; tiranniseren; treiteren; vrees aanjagen
épouvanter angst aanjagen; bangmaken; beangstigen; doen schrikken; verschrikken intimideren; terroriseren; tiranniseren; vrees aanjagen