Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verwijden (Nederlands) in het Frans

verwijden:

verwijden werkwoord (verwijd, verwijdt, verwijdde, verwijdden, verwijd)

  1. verwijden (expanderen; uitbreiden; verruimen; )
    étendre; élargir; développer; agrandir; grossir; lever; évaser; gonfler; enfler; construire; rajouter une aile; se dilater; construire en plus; prendre du poids; s'amplifier; s'enfler; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion
    • étendre werkwoord (étends, étend, étendons, étendez, )
    • élargir werkwoord (élargis, élargit, élargissons, élargissez, )
    • développer werkwoord (développe, développes, développons, développez, )
    • agrandir werkwoord (agrandis, agrandit, agrandissons, agrandissez, )
    • grossir werkwoord (grossis, grossit, grossissons, grossissez, )
    • lever werkwoord (lève, lèves, levons, levez, )
    • évaser werkwoord (évase, évases, évasons, évasez, )
    • gonfler werkwoord (gonfle, gonfles, gonflons, gonflez, )
    • enfler werkwoord (enfle, enfles, enflons, enflez, )
    • construire werkwoord (construis, construit, construisons, construisez, )
    • rajouter une aile werkwoord (rajoute, rajoutes, rajoutons, rajoutez, )
    • se dilater werkwoord
    • construire en plus werkwoord
    • prendre du poids werkwoord
    • s'amplifier werkwoord
    • s'enfler werkwoord
  2. verwijden (wijder maken)
    élargir; se dilater; rendre plus large
    • élargir werkwoord (élargis, élargit, élargissons, élargissez, )
    • se dilater werkwoord
    • rendre plus large werkwoord

Conjugations for verwijden:

o.t.t.
  1. verwijd
  2. verwijdt
  3. verwijdt
  4. verwijden
  5. verwijden
  6. verwijden
o.v.t.
  1. verwijdde
  2. verwijdde
  3. verwijdde
  4. verwijdden
  5. verwijdden
  6. verwijdden
v.t.t.
  1. heb verwijd
  2. hebt verwijd
  3. heeft verwijd
  4. hebben verwijd
  5. hebben verwijd
  6. hebben verwijd
v.v.t.
  1. had verwijd
  2. had verwijd
  3. had verwijd
  4. hadden verwijd
  5. hadden verwijd
  6. hadden verwijd
o.t.t.t.
  1. zal verwijden
  2. zult verwijden
  3. zal verwijden
  4. zullen verwijden
  5. zullen verwijden
  6. zullen verwijden
o.v.t.t.
  1. zou verwijden
  2. zou verwijden
  3. zou verwijden
  4. zouden verwijden
  5. zouden verwijden
  6. zouden verwijden
diversen
  1. verwijd!
  2. verwijdt!
  3. verwijd
  4. verwijdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verwijden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agrandir expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bijbouwen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; maximaliseren; omhooggaan; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
construire expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aanbrengen; aanleggen; arrangeren; bijbouwen; bouwen; construeren; iets op touw zetten; in elkaar timmeren; in het leven roepen; ineentimmeren; installeren; maken; monteren en aansluiten; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; regelen; scheppen; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen
construire en plus expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
développer expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden bewerkstelligen; evolueren; ontplooien; ontwikkelen; realiseren; tot ontwikkeling brengen; tot wasdom komen; uitbreiden; verwerkelijken; verwezenlijken
enfler expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aandikken; bollen; laten exploderen; opblazen; opbollen; opkloppen; opschroeven; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; uitdijen; uitzwellen; zwellen
gonfler expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; doen zwellen; farceren; laten exploderen; opblazen; opdrijven; opschroeven; opvullen; opzwellen; uitdijen; uitzwellen; veel doen stijgen; vullen; zwellen
grossir expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aandikken; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bollen; de hoogte ingaan; dik worden; dikker worden; geconcentreerder worden; gedijen; groeien; groter worden; iets overdreven voorstellen; laten exploderen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opblazen; opbollen; opkloppen; opschroeven; opzetten; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; rijzen; stijgen; stollen; talrijker maken; toenemen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verdikken; vergroten; vermeerderen; zwellen
lever expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanwassen; afhalen; afnemen; bliksemen; gaan staan; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de hoogte steken; lichten; meenemen; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; naar boven trekken; nullificeren; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogstijgen; ondervangen; ophalen; opheffen; ophijsen; opstaan; optillen; opzwellen; rijzen; stijgen; takelen; teniet doen; tillen; verheffen; verijdelen; vernietigen; weerlichten; weghalen; wegnemen; zwellen
prendre de l'ampleur expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; opzwellen; uitdijen; zwellen
prendre de l'expansion expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; opzwellen; uitdijen; zwellen
prendre du poids expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; opzwellen; uitdijen; zwellen
rajouter une aile expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
rendre plus large verwijden; wijder maken
s'amplifier expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opzetten; opzwellen; rijzen; stijgen; toenemen; uitdijen; uitzwellen; vermeerderen; zwellen
s'enfler expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; dikker worden; etteren; opzwellen; pus afscheiden; uitdijen; uitzwellen; verdikken; zwellen
se dilater expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken dik worden; opzwellen; uitdijen; uitzwellen; zwellen
élargir expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden; wijder maken breder maken; talrijker maken; uitbreiden; verbreden; verdiepen; vergroten; vermeerderen
étendre expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aangeven; aanreiken; breder maken; geven; klaar leggen; naar buiten hangen; ontvouwen; openspreiden; openvouwen; oprekken; opspannen; reiken; rekken; rondstrooien; spannen; talrijker maken; uitbreiden; uitdijen; uithangen; uitklappen; uitrekken; uitslaan; uitsmeren; uitspreiden; uitvouwen; uitzaaien; uitzenden; uitzwellen; verbreden; verbreiden; verbreider; verdeler; verdiepen; vergroten; verlengen; vermeerderen; verspreiden; verstrooien
évaser expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden

Wiktionary: verwijden

verwijden
Cross Translation:
FromToVia
verwijden étendre; s'étendre spread — (intransitive) to take up a larger area, expand