Nederlands

Uitgebreide vertaling voor voorzetten (Nederlands) in het Frans

voorzetten:

voorzetten [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het voorzetten (voorplakken; aanhechten; voorvoegen)
    l'affichage; l'apposition

voorzetten werkwoord (zet voor, zette voor, zetten voor, voorgezet)

  1. voorzetten (opdienen; bedienen; opdissen; aan tafel bedienen)
    servir; servir à table; prendre soin de; fournir; se charger de; offrir; présenter; mettre en avant; mettre; s'occuper de
    • servir werkwoord (sers, sert, servons, servez, )
    • servir à table werkwoord
    • prendre soin de werkwoord
    • fournir werkwoord (fournis, fournit, fournissons, fournissez, )
    • se charger de werkwoord
    • offrir werkwoord (offre, offres, offrons, offrez, )
    • présenter werkwoord (présente, présentes, présentons, présentez, )
    • mettre en avant werkwoord
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • s'occuper de werkwoord

Conjugations for voorzetten:

o.t.t.
  1. zet voor
  2. zet voor
  3. zet voor
  4. zetten voor
  5. zetten voor
  6. zetten voor
o.v.t.
  1. zette voor
  2. zette voor
  3. zette voor
  4. zetten voor
  5. zetten voor
  6. zetten voor
v.t.t.
  1. heb voorgezet
  2. hebt voorgezet
  3. heeft voorgezet
  4. hebben voorgezet
  5. hebben voorgezet
  6. hebben voorgezet
v.v.t.
  1. had voorgezet
  2. had voorgezet
  3. had voorgezet
  4. hadden voorgezet
  5. hadden voorgezet
  6. hadden voorgezet
o.t.t.t.
  1. zal voorzetten
  2. zult voorzetten
  3. zal voorzetten
  4. zullen voorzetten
  5. zullen voorzetten
  6. zullen voorzetten
o.v.t.t.
  1. zou voorzetten
  2. zou voorzetten
  3. zou voorzetten
  4. zouden voorzetten
  5. zouden voorzetten
  6. zouden voorzetten
diversen
  1. zet voor!
  2. zet voor!
  3. voorgezet
  4. voorzettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor voorzetten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affichage aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten beeldscherm; bekendmaking; weergave
apposition aanhechten; voorplakken; voorvoegen; voorzetten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fournir aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; distribueren; fourneren; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; overhandigen; rondbrengen; ronddelen; schenken; thuisbezorgen; toeleveren; uitreiken; verdelen; verlenen; verschaffen; verstrekken; versturen; zenden; zich iets verschaffen
mettre aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorbinden; voordoen; wegleggen; zetten
mettre en avant aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
offrir aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aanbieden; aangeven; aanreiken; afgeven; bieden; cadeau doen; cadeau geven; fuiven; geven; indienen; laten zien; leveren; offreren; overgeven; overhandigen; presenteren; schenken; toesteken; tonen; trakteren; uitloven; vertonen; voorschotelen
prendre soin de aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten behouden; bekommeren; financieel steunen; grootbrengen; in stand houden; onderhouden; opvoeden; verplegen; verzorgen; vormen; zich zorgen maken; zorg dragen; zorgen; zorgen voor iemand
présenter aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten aanbevelen; aanbieden; aangeven; aankaarten; aanmelden; aanraden; aanreiken; aansnijden; aanvoeren; afgeven; bieden; entameren; exposeren; formuleren; geven; iemand recommanderen; in een formule brengen; indienen; inkleden; inleven; inschrijven; intekenen; invoelen; laten zien; meeleven; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; opgeven; opperen; opwerpen; overgeven; overhandigen; poneren; presenteren; subscriberen; te berde brengen; tentoonstellen; ter overweging geven; ter sprake brengen; toesteken; tonen; vertonen; voelen; voor ogen brengen; voordragen; voorleggen; voorschotelen
s'occuper de aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten bedienen; handelen; inlaten; knoppen bedienen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te doen hebben; te werk gaan; werken; zich bezighouden met
se charger de aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten behouden; financieel steunen; in stand houden; onderhouden; verzorgen; zorgen voor iemand
servir aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten assisteren; bedienen; bijspringen; bijstaan; dienen; distribueren; eten opscheppen; fungeren; gerieven; helpen; knoppen bedienen; ondersteunen; opscheppen; optreden als; ronddelen; seconderen; serveren; uitreiken; van dienst zijn; verdelen; verstrekken; voorschotelen; weldoen
servir à table aan tafel bedienen; bedienen; opdienen; opdissen; voorzetten voorschotelen

Verwante woorden van "voorzetten":


voorzet:

voorzet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de voorzet
    le trait; le trait d'échecs

Vertaal Matrix voor voorzet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
trait voorzet dronk; eigenschap; gelaatstrek; gezichtsrimpel; haal; haal met de pen; haaltje; karaktereigenschap; karakterisering; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; kras; kwalititeit; kwaststreek; lijn; lijntje; linie; pennekras; pennenstreek; rimpel; ruk; schimpscheut; schreef; slok; stigma; streep; streepje; teug; trek; trekje; trekje aan een sigaret; typering
trait d'échecs voorzet

Verwante woorden van "voorzet":