Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vorderen (Nederlands) in het Frans

vorderen:

vorderen werkwoord (vorder, vordert, vorderde, vorderden, gevorderd)

  1. vorderen (inmanen; eisen; invorderen)
    exiger; récupérer; percevoir; encaisser; recouvrer
    • exiger werkwoord (exige, exiges, exigeons, exigez, )
    • récupérer werkwoord (récupère, récupères, récupérons, récupérez, )
    • percevoir werkwoord (perçois, perçoit, percevons, percevez, )
    • encaisser werkwoord (encaisse, encaisses, encaissons, encaissez, )
    • recouvrer werkwoord (recouvre, recouvres, recouvrons, recouvrez, )
  2. vorderen (opeisen; eisen; aanspraak maken op; rekwireren; opvorderen)
    exiger; demander; réclamer; revendiquer; requérir
    • exiger werkwoord (exige, exiges, exigeons, exigez, )
    • demander werkwoord (demande, demandes, demandons, demandez, )
    • réclamer werkwoord (réclame, réclames, réclamons, réclamez, )
    • revendiquer werkwoord (revendique, revendiques, revendiquons, revendiquez, )
    • requérir werkwoord (requiers, requiert, requérons, requérez, )
  3. vorderen (verder komen; vooruitkomen)
    progresser; avancer; faire des progrès; faire du chemin
    • progresser werkwoord (progresse, progresses, progressons, progressez, )
    • avancer werkwoord (avance, avances, avançons, avancez, )
    • faire des progrès werkwoord
    • faire du chemin werkwoord
  4. vorderen (erop vooruit gaan; vooruitkomen)
    apporter; soulever; se soulever; s'élever
    • apporter werkwoord (apporte, apportes, apportons, apportez, )
    • soulever werkwoord (soulève, soulèves, soulevons, soulevez, )
    • se soulever werkwoord
    • s'élever werkwoord

Conjugations for vorderen:

o.t.t.
  1. vorder
  2. vordert
  3. vordert
  4. vorderen
  5. vorderen
  6. vorderen
o.v.t.
  1. vorderde
  2. vorderde
  3. vorderde
  4. vorderden
  5. vorderden
  6. vorderden
v.t.t.
  1. heb gevorderd
  2. hebt gevorderd
  3. heeft gevorderd
  4. hebben gevorderd
  5. hebben gevorderd
  6. hebben gevorderd
v.v.t.
  1. had gevorderd
  2. had gevorderd
  3. had gevorderd
  4. hadden gevorderd
  5. hadden gevorderd
  6. hadden gevorderd
o.t.t.t.
  1. zal vorderen
  2. zult vorderen
  3. zal vorderen
  4. zullen vorderen
  5. zullen vorderen
  6. zullen vorderen
o.v.t.t.
  1. zou vorderen
  2. zou vorderen
  3. zou vorderen
  4. zouden vorderen
  5. zouden vorderen
  6. zouden vorderen
diversen
  1. vorder!
  2. vordert!
  3. gevorderd
  4. vorderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vorderen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. vorderen (vooruitgaan)
    l'avancement; le s'améliorer

Vertaal Matrix voor vorderen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avancement vooruitgaan; vorderen bevordering; graad van doctor verkrijgen; ontwikkelingsgang; opklimming in rang; oprukken; progressie; promotie; verloop; voortgang; vooruitgang; vordering
avancer oprukken
demander aanspraak maken op; aanvragen; claim; opgeven
réclamer aanspraak maken op; claim
s'améliorer vooruitgaan; vorderen
s'élever klimmen; omhoogkomen; opstijgen; stijgen; stijging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apporter erop vooruit gaan; vooruitkomen; vorderen aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; bijdragen; brengen; langs brengen; leveren; meebrengen; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; naartoe brengen; omhoogdragen; omhoogleiden; opwaarts dragen; overhandigen; rondbrengen; thuisbezorgen; toeleveren
avancer verder komen; vooruitkomen; vorderen aandragen; aankaarten; aanknopen; aansnijden; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; entameren; gaan; geld opleveren; gesprek aanknopen; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; openen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; opwerpen; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; starten; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
demander aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen aanvragen; aanzoeken; bevragen; bidden; eisen; in gebed zijn; navragen; opvragen; rekwestreren; soebatten; uitnodigen; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vraag stellen; vragen
encaisser eisen; inmanen; invorderen; vorderen casseren; geld in ontvangst nemen; incasseren; innen
exiger aanspraak maken op; eisen; inmanen; invorderen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen aanspraak op maken; aanvragen; aanzoeken; eisen; uitnodigen; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vragen
faire des progrès verder komen; vooruitkomen; vorderen vorderingen maken
faire du chemin verder komen; vooruitkomen; vorderen
percevoir eisen; inmanen; invorderen; vorderen aanschouwen; bekijken; bemerken; beseffen; bespeuren; doorzien; gadeslaan; geld in ontvangst nemen; gewaarworden; horen; iets voelen; incasseren; innen; inzien; kijken; merken; observeren; onderkennen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; signaleren; staren; te zien krijgen; turen; verkrijgen; verwerven; voelen; waarnemen; zien
progresser verder komen; vooruitkomen; vorderen beter worden; progressie maken; verbeteren; vooruitgang boeken; vooruitstreven; vorderingen maken
recouvrer eisen; inmanen; invorderen; vorderen herkrijgen; terugkrijgen; weerkrijgen
requérir aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen aanspraak op maken; aanvragen; aanzoeken; eisen; rekwisiteren; uitnodigen; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vragen
revendiquer aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen aanspraak op maken; aanvragen; eisen; opvragen; terugeisen; terugvorderen; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vragen
réclamer aanspraak maken op; eisen; opeisen; opvorderen; rekwireren; vorderen aanspraak op maken; aanvragen; een klacht indienen; eisen; klagen; misnoegen uiten; opvragen; over iets mopperen; reclameren; terugeisen; terugvorderen; vereisen; vergen; verlangen; verzoeken; vragen; zijn beklag indienen
récupérer eisen; inmanen; invorderen; vorderen bekomen; herkrijgen; herstellen; hervinden; inhalen; inlopen; ophalen; terugkrijgen; terugvinden; weerkrijgen; zich hervinden
s'améliorer beter worden; progressie maken; verbeteren; vooruitgang boeken
s'élever erop vooruit gaan; vooruitkomen; vorderen aanwassen; de hoogte ingaan; gaan staan; hoger worden; in de lucht omhoogstijgen; naar boven tillen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrijzen; omhoogstijgen; oprijzen; opstaan; opstijgen; opstuiven; opvliegen; rijzen; stijgen; verheffen
se soulever erop vooruit gaan; vooruitkomen; vorderen muiten; naar boven tillen; omhoogheffen; scheepsoproer maken
soulever erop vooruit gaan; vooruitkomen; vorderen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; heffen; hijsen; lichten; naar boven tillen; naar boven trekken; naar voren brengen; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogleiden; omhoogrukken; omhoogtillen; omklappen; op tafel leggen; ophalen; opheffen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opperen; optillen; opvijzelen; opwaaien; opwerpen; poneren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; tillen
- opschieten
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
récupérer ophalen

Synoniemen voor "vorderen":


Verwante definities voor "vorderen":

  1. het beslist willen hebben1
    • de huisbaas vordert het geld van de huur1
  2. snel gaan, vooruit komen1
    • het werk vordert goed1

Wiktionary: vorderen