Nederlands

Uitgebreide vertaling voor wegsturen (Nederlands) in het Frans

wegsturen:

wegsturen werkwoord (stuur weg, stuurt weg, stuurde weg, stuurden weg, weggestuurd)

  1. wegsturen (ontslaan; ontheffen; verzenden; wegzenden; uitsturen)
    licencier; décharger; renvoyer; congédier; démettre
    • licencier werkwoord (licencie, licencies, licencions, licenciez, )
    • décharger werkwoord (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
    • renvoyer werkwoord (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • congédier werkwoord (congédie, congédies, congédions, congédiez, )
    • démettre werkwoord (démets, démet, démettons, démettez, )
  2. wegsturen (afwimpelen; afschepen)
    renvoyer; repousser; rejeter; refuser; détourner; éconduire
    • renvoyer werkwoord (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )
    • repousser werkwoord (repousse, repousses, repoussons, repoussez, )
    • rejeter werkwoord (rejette, rejettes, rejetons, rejetez, )
    • refuser werkwoord (refuse, refuses, refusons, refusez, )
    • détourner werkwoord (détourne, détournes, détournons, détournez, )
    • éconduire werkwoord (éconduis, éconduit, éconduisons, éconduisez, )
  3. wegsturen (opsturen; verzenden; sturen; )
    envoyer; poster; mettre à la poste; expédier
    • envoyer werkwoord (envoie, envoies, envoyons, envoyez, )
    • poster werkwoord (poste, postes, postons, postez, )
    • mettre à la poste werkwoord
    • expédier werkwoord (expédie, expédies, expédions, expédiez, )
  4. wegsturen (wegzenden; verzenden; sturen; )
    envoyer; renvoyer
    • envoyer werkwoord (envoie, envoies, envoyons, envoyez, )
    • renvoyer werkwoord (renvoie, renvoies, renvoyons, renvoyez, )

Conjugations for wegsturen:

o.t.t.
  1. stuur weg
  2. stuurt weg
  3. stuurt weg
  4. sturen weg
  5. sturen weg
  6. sturen weg
o.v.t.
  1. stuurde weg
  2. stuurde weg
  3. stuurde weg
  4. stuurden weg
  5. stuurden weg
  6. stuurden weg
v.t.t.
  1. heb weggestuurd
  2. hebt weggestuurd
  3. heeft weggestuurd
  4. hebben weggestuurd
  5. hebben weggestuurd
  6. hebben weggestuurd
v.v.t.
  1. had weggestuurd
  2. had weggestuurd
  3. had weggestuurd
  4. hadden weggestuurd
  5. hadden weggestuurd
  6. hadden weggestuurd
o.t.t.t.
  1. zal wegsturen
  2. zult wegsturen
  3. zal wegsturen
  4. zullen wegsturen
  5. zullen wegsturen
  6. zullen wegsturen
o.v.t.t.
  1. zou wegsturen
  2. zou wegsturen
  3. zou wegsturen
  4. zouden wegsturen
  5. zouden wegsturen
  6. zouden wegsturen
diversen
  1. stuur weg!
  2. stuurt weg!
  3. weggestuurd
  4. wegsturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

wegsturen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. wegsturen (afzenden; versturen; verzenden; posten)
    la livraison par poste; l'envoi; l'expédition

Vertaal Matrix voor wegsturen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
envoi afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen afgifte; aflevering; bekendmaking; bericht; bezorging; boodschap; geleverde; gewag; inzending; leverantie; levering; mededeling; melding; opgave; relaas; tijding; toezending; uitlevering; uitspraak; vermelding; verwittiging; verzending; zending
expédition afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen afgifte; aflevering; bezorging; expeditie; geleverde; het zenden; leverantie; levering; mars; reis; rit; speurtocht; tocht; toer; trektocht; uitlevering; verkenningstocht; verzending; zending; zoektocht
livraison par poste afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen bezorging; gebrachte brieven; post; postbestelling; postbezorging
poster affiche; reclamebiljet
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
congédier ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; ecarteren; eruit gooien; van zijn positie verdrijven; vrijaf geven; vrijgeven
décharger ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afladen; afmaken; afreageren; afscheiden; afschieten; afslachten; afvloeien; afvoeren; afvuren; bliksemen; congé geven; dechargeren; doden; ecarteren; eruit gooien; flitsen; iets uitladen; ledigen; leeggieten; leegmaken; leegstorten; lichten; lossen; lozen; luchten; moorden; neerhalen; neersabelen; neerschieten; om het leven brengen; ombrengen; onschuldig verklaren; ontladen; oplichten; schieten; schieten op; schoten lossen; uitgieten; uitladen; uitscheiden; uitschenken; uitstoten; uitwerpen; van zijn positie verdrijven; vermoorden; vrijpleiten; vrijspreken; vuren; weerlichten; zuiveren
démettre ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; ecarteren; eruit gooien; ontzetten; uit de macht ontzetten; van zijn positie verdrijven
détourner afschepen; afwimpelen; wegsturen afkeren; afwenden; afwentelen; afweren; draaien; keren; omkeren; omleiden; pareren; teruggaan; wenden; weren; zwenken
envoyer opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden aanvangen; beginnen; geld overmaken; insturen; introduceren; inzenden; kennis laten maken; overboeken; overschrijven; overzenden; rondsturen; starten; toesturen; van start gaan; versturen; verwijzen naar; verzenden; voorstellen; zenden
expédier opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden afmarcheren; geld overmaken; laten inrukken; overboeken; overschrijven; overzenden; versturen; verwijzen naar; zenden
licencier ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; van zijn positie verdrijven
mettre à la poste opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden op de bus doen; posten
poster opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden op de bus doen; plaatsen; posten; posteren; stationeren
refuser afschepen; afwimpelen; wegsturen abstineren; afkeuren; afslaan; afwijzen; afwimpelen; bedanken; danken; laten passeren; onthouden; terzijde schuiven; verbieden; veroordelen; versmaden; weigeren
rejeter afschepen; afwimpelen; wegsturen abstineren; afketsen; afschuiven; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; bedanken; danken; declineren; laten passeren; onthouden; spruiten; teruggooien; terugwerpen; terugwijzen; uitschieten; uitschieten plantkunde; verdedigen; versmaden; verstoten; vertikken; verwaarlozen; verweren; verwerpen; wegcijferen; wegstemmen; weigeren; weren
renvoyer afschepen; afwimpelen; ontheffen; ontslaan; opsturen; posten; sturen; toezenden; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden afmarcheren; afnemen; afschrikken; afzonderen; bang maken; ecarteren; echoën; galmen; laten inrukken; lichten; omruilen; omwisselen; opschorten; opschuiven; pasporteren; reflecteren; rekken; resoneren; restitueren; retourneren; ruilen; schallen; terugbrengen; teruggeven; terugkaatsen; terugsturen; terugzenden; toewerpen; uitstellen; verdagen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; vertragen; vervreemden; verwijderen; verwijzen naar; verwisselen; voor zich uitschuiven; weergalmen; weerkaatsen; weerklinken; weerschallen; weerspiegelen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken; wisselen
repousser afschepen; afwimpelen; wegsturen abstineren; afduwen; afhouden; afketsen; afkeuren; afnemen; afschrikken; afslaan; afstemmen; afweren; afwijzen; afwimpelen; afzonderen; bang maken; bedanken; buitensluiten; ecarteren; evacueren; laten passeren; leegruimen; lichten; onthouden; ontruimen; opduwen; opschorten; opschuiven; plaats maken; rekken; schuivend verplaatsen; terugdrijven; terugdringen; terughouden; terugwijzen; uitsluiten; uitstellen; verdedigen; verplaatsen; verschrikken; verschuiven; versmaden; verstoten; vertragen; vervreemden; verweren; verwerpen; verwijderen; verzetten; voor zich uitschuiven; wegbrengen; wegdoen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; weghalen; wegnemen; wegschuiven; wegstemmen; wegwerken; weren
éconduire afschepen; afwimpelen; wegsturen afpoeieren

Verwante definities voor "wegsturen":

  1. bij je vandaan sturen1
    • de leraar stuurde me weg1

Wiktionary: wegsturen

wegsturen
verb
  1. doen weggaan
wegsturen
verb
  1. Autoriser ou inviter quelqu’un à se retirer.
  2. Traductions à trier suivant le sens
  3. Congédier quelqu’un