Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. weifelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor weifelen (Nederlands) in het Frans

weifelen:

weifelen werkwoord (weifel, weifelt, weifelde, weifelden, geweifeld)

  1. weifelen (aarzelen; talmen; dubben)
    hésiter; tarder; douter; tergiverser; traînasser; traîner; lambiner; être indécis; traînailler
    • hésiter werkwoord (hésite, hésites, hésitons, hésitez, )
    • tarder werkwoord (tarde, tardes, tardons, tardez, )
    • douter werkwoord (doute, doutes, doutons, doutez, )
    • tergiverser werkwoord (tergiverse, tergiverses, tergiversons, tergiversez, )
    • traînasser werkwoord (traînasse, traînasses, traînassons, traînassez, )
    • traîner werkwoord (traîne, traînes, traînons, traînez, )
    • lambiner werkwoord (lambine, lambines, lambinons, lambinez, )
    • être indécis werkwoord
    • traînailler werkwoord (traînaille, traînailles, traînaillons, traînaillez, )
  2. weifelen (aarzelen; twijfelen)
    hésiter; douter; douter de; balancer
    • hésiter werkwoord (hésite, hésites, hésitons, hésitez, )
    • douter werkwoord (doute, doutes, doutons, doutez, )
    • douter de werkwoord
    • balancer werkwoord (balance, balances, balançons, balancez, )

Conjugations for weifelen:

o.t.t.
  1. weifel
  2. weifelt
  3. weifelt
  4. weifelen
  5. weifelen
  6. weifelen
o.v.t.
  1. weifelde
  2. weifelde
  3. weifelde
  4. weifelden
  5. weifelden
  6. weifelden
v.t.t.
  1. heb geweifeld
  2. hebt geweifeld
  3. heeft geweifeld
  4. hebben geweifeld
  5. hebben geweifeld
  6. hebben geweifeld
v.v.t.
  1. had geweifeld
  2. had geweifeld
  3. had geweifeld
  4. hadden geweifeld
  5. hadden geweifeld
  6. hadden geweifeld
o.t.t.t.
  1. zal weifelen
  2. zult weifelen
  3. zal weifelen
  4. zullen weifelen
  5. zullen weifelen
  6. zullen weifelen
o.v.t.t.
  1. zou weifelen
  2. zou weifelen
  3. zou weifelen
  4. zouden weifelen
  5. zouden weifelen
  6. zouden weifelen
diversen
  1. weifel!
  2. weifelt!
  3. geweifeld
  4. weifelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor weifelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balancer aarzelen; twijfelen; weifelen aan de zwerf zijn; balanceren; deinen; golven; heen en weer zwaaien; in evenwicht brengen; rondzwerven; schommelen; slingeren; uitbalanceren; wankelen; wiebelen; wiegelen; wiegen; zwaaien; zwenken; zwerven; zwiepen
douter aarzelen; dubben; talmen; twijfelen; weifelen betwijfelen
douter de aarzelen; twijfelen; weifelen betwijfelen; onzeker zijn; twijfelen
hésiter aarzelen; dubben; talmen; twijfelen; weifelen blijven steken; haperen; onzeker zijn; stokken; twijfelen; vastlopen
lambiner aarzelen; dubben; talmen; weifelen dralen; drentelen; talmen; teuten; treuzelen
tarder aarzelen; dubben; talmen; weifelen
tergiverser aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
traînailler aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
traînasser aarzelen; dubben; talmen; weifelen aarzelen; dralen; drentelen; druilen; hannesen; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlummelen; talmen; teuten; treuzelen; zaniken; zeiken; zeuren
traîner aarzelen; dubben; talmen; weifelen aanslepen; dralen; drentelen; flaneren; gebukt gaan onder; lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; rondlopen; rondlummelen; rondslenteren; rondslingeren; rondwandelen; sjouwen; slenteren; slepen; sleuren; slingeren; talmen; teuten; torsen; trekken; treuzelen; verdwaald zijn; versjouwen; verslepen; voorttrekken; zeulen
être indécis aarzelen; dubben; talmen; weifelen besluiteloos zijn; onbeslist zijn

Wiktionary: weifelen

weifelen
verb
  1. in besluiteloosheid niet tot handelen overgaan
weifelen
Cross Translation:
FromToVia
weifelen hésiter vacillate — to swing from one course of action or opinion to another