Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. woonhuis:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor woonhuis (Nederlands) in het Frans

woonhuis:

woonhuis [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het woonhuis (woning; huis; verblijf; residentie; thuis)
    la résidence; la maison; le logement; le domicile; l'habitation; la demeure; le chez-soi; le logis; le foyer; la maison d'habitation

Vertaal Matrix voor woonhuis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chez-soi huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis
demeure huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis huis; huisje; optrekje; stulp; verblijf
domicile huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis accommodatie; behuizing; domicilie; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats; vestigingsplaats; woonplaats
foyer huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis accommodatie; asiel; behuizing; brandhaard; brandpunt; broeinest; eigen haard; focus; fornuis; foyer; haard; haardstede; haardstee; haardvuur; hal; hospitium; huisvesting; koffiekamer; kwartier; onderdak; onderkomen; ontvangstruimte; opvangcentrum; receptiekamer; salon; stookgelegenheid; stookinrichting; stookplaats; tehuis; verblijfplaats; vuurhaard
habitation huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis accommodatie; behuizing; bewoning; huisvesting; kwartier; onderdak; onderkomen; tehuis; verblijfplaats
logement huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis accommodatie; behuizing; gasthuis; herberg; huisvesting; kwartier; logement; logies; onderbrenging; onderdak; onderkomen; overnachting; tehuis; verblijfplaats
logis huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis huis; huisje; logies; optrekje; slaapverblijf; slaapvertrek; stulp; verblijf; woonplaats
maison huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis bedrijf; bouwwerk; gebouw; handelsbedrijf; huis; huisje; pand; perceel
maison d'habitation huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis
résidence huis; residentie; thuis; verblijf; woning; woonhuis hofstad; residentie; residentswoning; verblijfplaats; villa; woonplaats van vorst
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
maison zelfgemaakt

Verwante woorden van "woonhuis":

  • woonhuizen

Wiktionary: woonhuis

woonhuis
noun
  1. maison exclusivement affectée au logement.